
der onderscheiden had. De nieuwe Resident trachtte an-
dermaal met den Keizer van Sonebait over den vrede te
onderhandelen, en eischte dat hij daartoe naar Koepang zou
af komen. De Keizer weigerde en bleef, even als zijne onderdanen
, eene vijandige gezindheid openbaren, waarom
andermaal tot eene espeditie besloten werd. Een inlandsch
leger van 3 a 4000 man met twee veldstukken werd op de
been gebragt, en de Resident, die al het mogelijke gedaan
had, om de expeditie aan haar oogmerk te doen beantwoorden
, woonde haar in persoon bij. Het doel werd echter
slechts onvolkomen bereikt. Wel werden 80 Timorezen,
waaronder de schoonzoon des Keizers, gevangen genomen,
maar men kon den vijand niet tot onderwerping brengen.
In zijne, door de natuur gevormde bergvestingen en spelonken
, bleek hij onaantastbaar, en de ongeregelde scharen
der onzen, aan orde en krijgstucht ongewoon, beijverden
zich meer om het vee des vijands te bemagtigen en te verslinden,
dan om hem zelven afbreuk te doen. Ka dezen
veldtogt, die in October en November 1849 plaats had, betoonde
de vijand voor het bestuur te Koepang wel eenig
meerder ontzag en onthield hij zich van nieuwe vijandelijkheden,
maar alle pogingen om de betrekkingen met Sonebait
weder op goeden voet te brengen, wat ook in het belang
des handels hoogstwenschelijk geacht werd, bleven vruchteloos.
De Heer van Lynden waagde het echter Pritti weder
te doen bezetten, maar niet zonder het zooveel mogelijk
te versterken. Gebrek aan bescheiden verhindert mij te bepalen,
of de vijandige gezindheid nog voortduurt, dan wel
de goede verstandhouding ten laatste is hersteld.
XXIV.
Het was voor Indië en de wetenschap 1 een zware slag,
toen de veelbelovende van Lynden, in Mei 1852, op 33jai
De wetenschap dankt aan de hand van den Heer van Lynden bijdragen
tót de kennis van het stroomgebied der Kapoeas op Borneo en van de rondom
Timor gelegene eilanden, in het Natuurk. T. v. N. I. geplaatst, die tot de
beste en naauwkeurigste berigten behooren, welke wij omtrent eenig deel van
den Ind. Archipel bezitten.
rigen leeftijd aan zijne belangrijke betrekking werd ontrukt.
Hoe kort zijn bestuur ook geweest zij, het was voor Timor
geenszins zonder gewigt, daar het eindelijk het uit-
zigt opende, dat met krachtiger hand aan de bevordering
van de welvaart dezer bezitting zou worden gearbeid. Op
twee punten moet ik hier bijzonder de aandacht vestigen:
op de nieuwe onderzoekingen met gunstiger uitkomst naar
den mineralen rijkdom van Timor in het werk gesteld, en
op de aanvankelijke beslechting onzer eindelooze geschillen
met Portugal, door het in het begin van dit opstel meermalen
vermelde traktaat.
Wij hebben boven gezien, dat het rapport van den Heer
Macklot door de Regering in het Moederland niet als eene
afdoende beslissing beschouwd werd van het vraagstuk, of
op Timor het delven van koper met voordeel zou kunnen
gedreven worden, en dat zij aan de Indische Regering een
vernieuwd onderzoek ernstig aanbeval. De zaak bleef echter
slapen totdat in 1848 een Duitsch mineraloog, de Heer
Ferdinand von Sommer, van Nieuw-Holland te Batavia kwam.
Deze natuuronderzoeker had zich in Hindostan, en later in
Australië, met geologische nasporingen bezig gehouden, en
een werkzaam aandeel gehad in de ontginning der kopermijnen
te Perth aan de Swan-river in ’t westelijk deel van
Nieuw-Holland h Hij scheen, op welke gronden is mij onbekend,
eene zeer gunstige meeniug omtrent den koper-
rijkdom van Timor te koesteren, en na zich voorloopig met
eenige ingezetenen van Nederlandsch Indië omtrent de bij-
eenbrenging der vereischte fondsen tot ontginning der mijnen
verstaan te hebben, wendde hij zich tot de Indische
Regering, opdat zij hem in zijne plaatselijke nasporingen behulpzaam
mogt zijn. Dien ten gevolge werd hem de gelegenheid
tot eene reis naar Timor verschaft, en zijn onderzoek
aan de medewerking van den Resident ten ernstigste
aanbevolen. Bij een schrijven van 22 April 1849 gaf de
Heer von Sommer aan dezen ambtenaar berigt, dat hij op
zijne reis naar Dilly Atapoepoe had aangedaan, en aldaar,
niet ver van de haven, de bewijzen had gevonden van het
aanwezen van rijke koperlagen, bestaande uit het zooge- 1
1 De Heer von Sommer scheef op verzoek van den Gouverneur van New South-
Wales een in 1845 te Adelaide gedrukt werkje, getiteld: “The miners Manual,
dedicated to H. Exc. George Grey Esq. Lieut.-Gov. of New-Zealand.”