
ven hadden en het volk. bijzonder goed behandelden. Op
de vraag of de Compagnie ook regten vorderde van de eetwaren,
die hun tot dagelijksch voedsel strekten, gaven de
Solorezen een ontkennend antwoord. “Dat is anders dan hier
“ met ons,” hernam de Radja; “wij kunnen bijna niets in
“den mond steken, of wij moeten er den Portugezen iets
“voor betalen. Op Rotti gaat dit ook reeds zoo, en het
“ergst is dat zij ons dwingen hun de rijst tot zeer lagen
“prijs te verkoopen, om die naar Macao uit te voeren. Zij
“bespieden ons tot in onze woningen, en indien zij aan
“eenig spoor bemerken, dat er padi is gebolsterd, beboeten
“zij den dader, na hem alvorens aan den lijve -gestraft te
“hebben. Tegen al deze afpersingen vermag ik niets en ik
“ontwijk hen zoo veel*mogelijk en zoek daarom, als zij het
“mij toestaan, mijne toevlugt op dit eiland, waar de Radja
“van Oematan mij dikwijls, gelijk ook nu weder, vergezelt,
“opdat wij elkander in ons verdriet troosten.” De Radja
van Oematan (een distrikt in de binnenlanden), die dit onderhoud
had aangehoord, deed het voorstel om de Hollanders
te laten verzoeken, dat zij de Portugezen van Koepang
verdrijven zouden, en. de Soloresche visschers belastten
zich met de overbrenging van dit verzoek. Na eenige weken
bragten zij een gunstig antwoord. De vorst van Koepang,
door zijnen vriend den Radja van Oematan vergezeld,
ging nu zelf mede scheep naar Solor, om de Hollanders
af te halen, nadat hij te voren zijne Tamoekongs en
Meo’s gelast had, zich met alle strijdbare manschappen naar
het strand te begeven en de verdelging der Portugezen aan
te vangen, zoodra zij een schip met de driekleurige vlag
zagen naderen en het lossen van zijn geschut hadden gehoord.
De hoofden waren te meer bereid om aan den last
van hunnen Radja te voldoen, daar zij den te maken buit
onderling mogten verdeelen. Zij haakten zoo zeer naar den
strijd, dat zij dien aanvingen eer nog een schot van het Hol-
landsche schip gehoord was; de bezetting, tot geen tegenweer
bereid, werd, zoowel als de Portugesche handelaren
en hunne vreemde slaven, het slagtoffer hunner woede, en
slechts een gering getal vlugtelingen ontkwam naar Oekoesi
en Dilly, terwijl zij, die te water ontvlugten wilden, nog
grootendeels den Hollanders in handen vielen.
Gelukkig zijn wij voor de kennis van de eerste vestiging
onzer landgenooten op Timor niet tot dit inlandsch verhaal
beperkt; wij bezitten daarvan een eigenhandig berigt van
Apollonius Schot, die het eerst onze vlag in deze wateren
vertoonde1, waarbij Valentijn enkele bijzonderheden voegt.
Op last van den Gouv.-Gen. Both werd in 1612 aan Schot
de taak opgedragen, ■ om een verbond te sluiten met den
Radja van Boeton ten Zuiden van Celebes. Nadat hij zich
van dezen last had gekweten, vertrok hij den 9den Januarij
twee kleinere vaartuigen en vertoonde zich den 17^en voor
het Portugeesch kasteel op Solor, hetwelk hij begon te beschieten
met dat gelukkig gevolg, dat hij eene batterij der
vijanden dadelijk tot zwijgen bragt. De Portugezen zonden
om hulp fcaar hunne nederzettingen op Timor, maar Schot
droeg te gelijker tijd aan Willem Jakobsz. met de Halvemaan
en de beide kleine vaartuigen op, het oog op hen
te houden, en deze had het geluk een Portugeesch galjoot
te verbranden, waarvan de bemanning, verstrooid naar het
strand vlugtende, door de bevolking vervolgd en neêrge-
veld werd. Een ander scheepje, met 500 pikols sandelhout
geladen en door 13 Portugezen bemand, viel hem in
handen. Vervolgens ging hij op Timor aan land en had er
eene zamenkomst met onderscheidene hoofden, door den
Radja van Koepang afgevaardigd. Het onderhoud liep naar
genoegen af; want de Timorezen waren bereid aan de onzen
verlof te geven, om te Koepang een fort te bouwen,
en toonden zich niet ongeneigd om de Christelijke godsdienst
te omhelzen, gelijk zij reecls te voren aan de Portu-
I gezen beloofd hadden. Men antwoordde hun, dat men hun
I leeraars zou zenden, opdat zij het Christendom inderdaad
j mogten leeren kennen. Na deze verrigtingen keerde Ja kobsz.
den l sten April naar Solor terug, waar het kasteel
zich drie weken later aan onze inmiddels aanzienlijk ver-
■ sterkte magt overgaf.
Intusschen had Schot berigten omtrent den rijkdom van
I Timor in sandelhout ingewonnen, welk artikel hij van veel
I gewigt achtte voor onzen handel op China. Hij besloot
I dus met een gedeelte van zijn eskader derwaarts te stevenen,
■ vergezeld van den koopman Jan Gijsbertszoon de Vrije,
I die handelsbetrekkingen met de inwoners zou trachten aan
1 Medegedeeld in de “Historische Beschrijving der Reizen ? 5 D. XX ? bl. 19,.
I en bij Dubois, “Vies des Gouv. Gén.”