
lijk de reden, waarom de Portugesche regering geweigerd
heeft, dit eiland in den afstand van al de overige dezer
reeks te begrijpen. Op Poelo-Kambing volgt een veel groo-
ter eiland, bekend onder de namen van Allor en Ombaai,
en de keten wordt westwaarts voortgezet in Pantar, Lom-
blem en Solor met Adonare. Op dezen voerden tot nu toe
sommige hoofden de Portugesche, andere de Nederlandsche
vlag; door het traktaat zullen zij allen in het uitsluitend en
onbetwist bezit van Nederland komen. Hoe zeer dit in het
belang van rust en orde is , kan uit de gebeurtenissen van
1848 blijken, toen een inlandsch vorst van het Portugeesch
gebied van Timor zich gewapenderhand mengde in geschillen
tusschen Nederlandsche onderdanen op Pantar en Ombaai,
hetgeen aanleiding gaf tot warme vertoogen, die voor
eene ernstige botsing tusschen de autoriteiten der beide natiën
deden vreezen.
Hetzelfde geldt van het groote eiland Flores of Endeh,
alleen op eene oppervlakte van 300 vierkante mijlen geschat.
Op dit eiland, dat zich ten Westen aan Solor sluit, hebben
zich voormaals de Portugezen gevestigd in het landschap
Larentoeka op den oosthoek, en de bevolking bestaat er
nog grootendeels uit hunne afstammelingen, die zich duidelijk
van de inlanders onderscheiden en wegens hunne
donkere kleur den naam van “zwarte Portugezen” dragen.
Dientengevolge voerde Larentoeka tot zeer onlangs de Portugesche
vlag, en werd, ofschoon onder zijn eigen Radja
staande, eenigermate als eene onderhoorigheid van Portugal
aangemerkt. Maar in weêrwil daarvan was Larentoeka,
zoowel als Endeh op de Zuidkust, dat soms aan het ge-
heele eiland zijn naam geeft, voor eenige jaren als eene
schuilplaats der zeeroovers en een zetel van den afschuwe-
lijken, met de rooverij gepaard gaanden menschenhandel bekend.
In 1836 werd onze post te Atapoepoe op Timor
door de roovers van Larentoeka en Endeh afgeloopen, en
in 1838 kreeg kapitein Paling, kommandant van Z. M.
korvet Boreas, last, om met zijn vaartuig naar Koepang te
stevenen, en, in overleg met den Resident aldaar, onderzoek te
doen naar de rooverijen in deze wateren gepleegd, met mag-
tiging om de negeriën, die den roovers tot schuil- of uit-
rusting-plaatsen strekten, zoowel als alle roovervaartuigen,
die hij ontmoeten mogt, te verbranden en te vernielen. De
gezagvoerder knoopte eerst schriftelijke onderhandelingen
aan met den Gouverneur van Dilly; maar toen deze tot
niets leidden, vertrok hij met den Resident bij zich aan
boord, en versterkt door de koloniale oorlogsbrik Siva,
alsmede twee kruispraauwen en eenige hulp vaartuigen van
Solor, en vertoonde zich weldra voor de kampong La-
rentöeka, die aan den voet van een aanzienlijken berg, II-
lemandiri of Piek van Larentoeka geheeten, gelegen is. Hij
vond er eene inlandsche benting of fortje opgeworpen, en
eene Portugesche vlag van het strand waaijende, doch de
Radja was met zijne praauwen afwezig. Onder bedekking
van het vuur der kruispraauwen, liet hij eene landing doen,
waarop de kampong op verschillende plaatsen in brand gestoken,
de benting gedemonteerd en een metalen draaibas
als buit medegevoerd werd. Eene dergelijke tuchtiging viel
vervolgens ook aan Endeh ten deel en droeg de meest ge-
wenschte vruchten, daar de hoofden zich weldra geheel aan
de eischen van het Gouvernement onderwierpen. Zij boden
aan, eene compagnie soldaten aan het Gouvernement te leveren,
en vroegen de vestiging van een posthouder te En—
deh, gelijk ten tijde der voormalige Oost-Indische Compagnie.
De Resident Gronovius werd gemagtigd deze beide
voprstellen aan te nemen en sloot een contract met de
hoofden van Endeh, dat door de Hooge Regering den 5den
September 1839 werd goedgekeurd. De verbranding van
Larentoeka gaf echter aanleiding tot een protest der Portugesche
autoriteiten, maar de raadpleging der op Timor
aanwezige oorkonden heeft niet tot klaarheid kunnen brengen,
of Portugal inderdaad eenig regt van bezit op dat
gewest kon doen gelden. Dit verhinderde echter niet, dat
in 1844 de nieuw aangekomen Gouverneur van Dilly, Ju-
liano José da Silva, om aan deze aanspraken meer kracht
bij te zetten, Larentoeka op nieuw liet bezetten H
Uit deze aanspraken werd voor het Nederlandsch Gouvernement
eene treurige belemmering geboren in zijne pogingen
tot wering van zeeroof en slavenhandel, en wij heb-
1 Ik heb hier, behalve de “Mémoiré sur la piraterie” v.an den Heer Cornets
de Groot, gelegenheid gehad gebruik te maken van eenige uittreksels uit het
Journaal van de Boreas, waarvan mij op de verpligtendste wijze inzage is
verleend door den Heer Baars, toenmaals eersten officier aan boord van dien
bodem, en van eenige losse aanteekeningen in HS., mij welwillend ten ge-
bruike aangeboden door den Heer C. W. M. van de Velde. Over de betrekkingen
der O. I. Compagnie op Flores, zie S. Muller, “Bijdragen tot de ken-
“nis van Timor,” bl. 149.