
steeds den eersten rang onder de bondgenooten. Hij wordt
onder de belijders van het Hervormde Christendom geteld.
Het Gouvernements-gebied op Timor — want zoo kunnen
wij in engeren zin de landstreek noemen, door den Radja
van Koepang aan dé Compagnie^ afgestaan —, bevat eene
bevolking van ruim 7000 zielen, waarvan omstreeks de helft
in de hoofdplaats woont, ongeveer 1200 de Hervormde
Godsdienst belijden en nagenoeg een gelijk getal tot den
Slavenstand behoort. Het strekt zich langs het strand uit
van Tandjong-Koeroes tot aan Bolk, eene Rottinesche
volkplanting, die omstreeks het midden van Straat Sa-
mauw is gelegen. Het noordelijkst gedeelte wordt bespoeld
door de baai van Bolerata, die eene veilige ankerplaats
oplevert, waar men tegen alle winden behalven den noordwestenwind
beschut is, en die door onkundige zeelieden
wel eens voor de baai van Koepang is aangezien. Zij strekt
zich uit tot aan Tandjong Silfiana, en wanneer men vandaar
zuidwaarts de kust houdt tot aan Tandjong Pakoela,
bereikt men de baai van Koepang, de aanzienlijkste des ei-
lands, welke ter diepte van ongeveer vijf mijlen landwaarts
indringt, en aan welker zuidzijde, niet ver van Tandjong
Balmoetoeng, de hoofdplaats zelve is gelegen. Aan de landzijde
is dit gebied begrensd door de distrikten Takai en
Manobait, die nog tot de onderhoorigheden van Sonebait
worden gerekend, voorts door Amabi, Amarassi en het geringe
overschot van het Koepangsche rijk dat nog op Timor
zelf is gelegen. In dit gebied zijn intusschen kleine
■stukken gronds ter bewoning afgestaan aan onderscheidene
der naauwer met het Gouvernement verbonden Radja’s,
zooals die van Amabi, Amfoang, Taibenoe en Ponai, van
welken de laatste oorspronkelijk evenzoo een vasal was van
Koepang, als Taibenoe van Amfoang. Aan het vorstelijk
huis van Sonebait behooren hier Oepoera en Bakenasi, ook
Klein-Sonebait geheeten; en de jongere tak — de afstammelingen
van Baki-Nisnoni behield hier steeds zijne residentie,
ofschoon de Lio-Rai, gelijk wij gezien hebben, in
de laatste jaren, ten gevolge zijner oneenigheden met het
Gouvernement, zijn verblijf veelal in de binnenlanden koos.
Ook onderscheidene hoofden van Rotti, Savoe en Solor,
hebben zich in het gebied van Koepang gevestigd, en houden
het toezigt op de daar gevestigde, van dezelfde eilanden
afkomstige vreemdelingen, wier getal wel op 4000 geschat
wordt, zoodat zij de groote helft der geheele bevolking uitmaken.
De aldus in het Nederlandsch gebied wonende vorsten
en hoofden belijden doorgaans het Christendom, zij
zijn in hunne levenswijze veel beschaafder dan de vorsten,
die zich te midden hunner onderdanen in de binnenlanden
ophouden, bewonen vrij goede huizen, en gaan op de Eu-
ropesche wijze, doorgaans in het zwart, gekleed. Welk
denkbeeld wij ons van de mate hunner beschaving te vormen
hebben, zal het best uit eenige weinige anecdotes blijken.
De Heer Muller bragt in November 1828 een bezoek
aan den Radja van Amabi, die een half uur van Koepang
op eene kleine hoogte woont. Hij vond het huis omgeven
met een vier voet hoogen muur van los op elkander
gestapelde steenen, terwijl eene kleine opening in het midden
van eene der zijden den toegang verleende tot het plein.
Een weinig ter zijde van den ingang stond een dorre boom,
op welks takken vijf menschenschedels prijkten, door het
volk van Amabi in den oorlog tegen Amanoebang prijs gemaakt
en aldus ten toon gesteld. De vorst ontving de bezoekers
zeer deftig en in zijn uitgezochtsten dosch, bestaande
uit een blaauwen met witte zijde geborduurden rok, een
korte broek, wit zijden vest met lange panden, en daar
tusschen een groote jabot, witte zijden kousen en schoenen
met zilveren gespen, terwijl een groote opgetoomde hoed op
een tafeltje naast hem lag. Zijne manieren beantwoordden aan
zijn voorkomen; hij sprak op zachten toon en zeer afgepast,
maar legde gedurende de gansche zamenkomst de grootste
heuschheid en welwillendheid jegens zijne bezoekers aan den.
dag. De Heer Francis verzekert van denzelfden vorst, dat
hij met veel bevalligheid een contredans wist te dansen.
Van de woning van den Radja van Amabi begaf zich de
Heer Muller met zijn gezelschap naar die van den Radja van
Ponai, waar bij de aankomst en het vertrek der reizigers een
stukje geschut te hunner eere gelost werd. De vorst ontving
zijne gasten in een sitsen, geel en groenachtig gekleur-
den kabaai met groote bloemen, en liet hun, daar het op
den middag en zeer warm was, palmwijn ter verfrissching
aanbieden. Vandaar begaven zij zich naar Bakanasi, waar
zij de vervallen woning zagen van den jongeren tak van
feonebait. Het gezag werd hier toenmaals uitgeoefend door
een Pettor, in naam van den nog onmondigen vorst, — een
schrander jongeling, die te Koepang zijne opleiding genoot