
van liet bondgenootschap met Portugal weder afstand te
doen, en haalde zelfs den ouden bondgenoot der zwarte Portugezen,
den Radja van Ambenoe, tot het aangaan van een
contract over, waarbij deze op zich nam zijne beide zonen te
Koepang te laten onderwijzen en de Hollandsche vlag te
Soetrana te doen wapperen *.
Onmagtig om zich te wreken, zocht de Portugesche Gouverneur
herstel voor zijne grieven door eene aanklagt tegen
den Heer Hazaart bij de Hooge Regering te Batavia. Zij
werd aldaar ontvangen in de tweede helft van 1818, en beschuldigde
den Nederlandschen Resident van te Atapoepoe
het grondgebied van Zijne Allergetrouwste Majesteit geschonden
en zich mishandeling en geweld jegens Portugesche militairen
veroorloofd te hebben. Zij voegde er bij, dat hij ongegronde
aanspraak maaktè op verschillende aan de kroon
van Portugal behoorende bezittingen, en zelfs van eenige
regenten verklaringen had weten te erlangen , waarbij zij Tzich
onder Nederlandsche bescherming stelden, en dat hij de in-
landsche vorsten tegen Portugal opzette, onder voorwendsel,
dat een oorlog tusschen Nederland jm de verbondene
magten van Engeland en Portugal was uitgebroken. Com-
missarissen-Generaal achtten deze beschuldiging gewigtig
genoeg om den Heer Hazaart ter verantwoording naar Batavia
te roepen, den Heer Halewijn in zijne plaats tot Resident
van Timor te benoemen, en met hem den Luiten ant-
Kolonel Taets van Amerongen, Aide-de-camp van den Gouverneur
Generaal, als Commissaris derwaarts te zenden, om
de regten van het Nederlandsch Gouvernement te onderzoeken,
en, zoo noodig, de zaken te herstellen in den staat,
waarin zij vóór de maatregelen van den Heer Hazaart geweest
waren. Ofschoon nu, vóórdat nog de Commissaris van
Soerabaja onder zeil kon gaan, van den Heer Hazaart zelven
berigten inkwamen, die aan de zaak een geheel ander aanzien
gaven, meende men echter dat dit tot geene verandering in de
beoogde zending moest leiden. De Commissaris en benoemde
Resident gingen dus den 25sten November 1818 onder zeil.
Het onderzoek der zaak strekte grootelijks tot regtvaari
De Heer Heymering zegt, bl. 35, 219, flat dit plaats bad in 1810; doch
eene verbindende overeenkomst kan niet voor het volgende jaar zijn aangegaan,
indien althans, zoo als dezelfde schrijver opgeeft, eerst in het begin van 1817 het
Nederl. gezag op Timor hersteld werd. Sedert heeft te Soetrana werkelijk dc Hollandsche
vlag gewapperd. Zie T. v. N. I., 1852, I, hl. 201, cn S. Muller, bl. 146.
dicino- van den Heer Hazaart, daar de Commissaris zich
van de volkomen ongegrondheid der aanspraken van Portugal
op Fialarang overtuigde. Dat de Resident, bij het doen
«relden onzer regten op Atapoepoe, eigenmagtig had gehandeld
was zeker niet te ontkennen; maar had hij anders
kunnen doen, zonder het belang zijner regering te verwaar-
loozen? Timor was toenmaals, volgens een besluit van Com-
missarissen-Generaal van 24 Jan. 1817 1, onder het onmiddellijk
bestuur der Moluksche eilanden gesteld; maar de
gelegenheid om bevelen van Amboina te vragen deed zich
hoogstens twee a driemalen in het jaar voor. Had nu de
Resident vooraf magtiging willen erlangen om Atapoepoe
te bezetten, dan zou hij zich hebben behooren te wenden
tot den Gouverneur der Molukken, die weder bevelen van
de regering te Batavia zou hebben moeten vragen, waardoor
welligt acht maanden zouden verloopeti zijn, eer de aanmatiging
der Portugezen was te keer gegaan. De onder-
handelingen van den Commissaris met den Portugeschen
Kapitein-Generaal ter regeling en afdoening der geschillen
liepen geheel vruchteloos af, daar laatstgenoemde niet te
bewegen was, om iets van zijne aanspraken te laten varen.
De Overste Taets van Amerongen, het nuttelooze van zijn
verblijf op Timor inziende, nam de terugreis aan, het bestuur
van dat eiland in handen latende van den Heer Halewijn,
en kwam in het begin van Mei 1819 te Batavia terug.
Zijn rapport en de tegenwoordigheid van den Heer
Hazaart, die kort daarna ter hoofdplaats verscheen, stelden
de Hooge Regering in staat tot een naauwkeurig onderzoek.
Het gevolg was, dat de Heer Hazaart in zijn post van Resident
van Timor hersteld en de Heer Halewijn eervol ontslagen
en teruggeroepen werd, en dat, bij besluit van 16
December 1819 2, tot bevordering eener snellere gemeenschap
met Batavia, Timor van het Gouvernement der Mo-
lukl ven gescheiden en tot eene onmiddellijke ondei'hoorig-
heid van Java verklaard werd. Hierdoor verviel ook voor
dat eiland het monopolie, dat nog steeds in het Gouvernement
der Molukken werd gehandhaafd, en erlangde het gelijke
vrijheid van handel als in de overige Nederlandsche
bezittingen in den Archipel bestond.
1 Staatsbl. nl>. 6.
2 Staatsbl. n°. 86.