
te knoopen. Den 4den Junij ging Schot op Timor aan land,
en wel in het gebied van Mena of Mina, waarschijnlijk
dat gedeelte van het tegenwoordige Amfoang, waardoor
de Noi Mina (rivier van Mina) vloeit. Hij werd door den
Radja van dit landschap met groote voorkomendheid ontvangen,
en kreeg zelfs verlof aldaar een fort te houwen,
waartoe de vorst beloofde met zijn volk behulpzaam te zijn.
Te gelijkertijd werden de schepen van eene rijke lading
sandelhout voorzien. Met andere hoofden waren de on-
derhandelingen even voorspoedig en Schot verliet Timor,
den koopman de Vrije en eenig krijgsvolk, onder bevel van
den kapitein van der Velde, tot verdere behartiging van de
belangen der Compagnie aldaar achterlatende. De onzen
bepaalden voor eene vestiging hunne keuze op Koepang en
betrokken het fort Concordia, dat, naar het schijnt, niet
door hen eerst opgetrokken is, maar reeds gesticht was
door de Portugezen, die het tijdens onze komst hadden
verlaten. De ongunstige ligging dezer sterkte, die door
naburige veel hoogere bergen en rotsen bestreken wordt,
maakt haar tot verdediging tegen een wel toegerusten vijand
volstrekt ongeschikt, gelijk de latere geschiedenis van
Timor genoeg bewezen heeft. De onzen sloten contracten
met verschillende hoofden van Timors westelijk deel, zelfs
reeds in 1616 met het meer afgelegen Amanoebang, en de
aanvallen, die de Portugezen, geruggesteund door hunne
bondgenooten de Amarassiërs, weldra op onze nieuwe vestiging
beproefden, werden door de dapperheid der onzen en
de trouw der bewoners van Koepang zegevierend afgeslagen.
x t .
De onvolledigheid der berigten verbiedt mij, den voort-
o-ano- der Hollandsche magt op Timor voet voor voet te O O C 7 A . . . . volgen; maar ik mag eene merkwaardige gebeurtenis met
onvermeld laten, die hier in 1627 plaats had. In dat jaar
was zekere Johan d’Ornay, naar men wil van Amsterdam
afkomstig, ons opperhoofd op Solor. Deze man vatte,
waarom is onbekend, het voornemen op om onze vestiging
aldaar aan de Portugezen over te geven. Dit plan werd
ontdekt door zekeren Brouwer, die daarvan te Batavia kennis
o’af en tevens met twee of drie andere Hollanders
poogde d’Ornay in verzekerde bewaring te nemen. Deze
had echter het geluk te ontsnappen en haastte zich nu om
tot de Portugezen over te loopen, bij wie hij een te gunstiger
onthaal vond, daar hij tevens besloot zijne godsdienst
met die onzer vijanden te verwisselen. Te gelijker tijd
schijnt hij ?ijn voornaam met dien van Gonsalvo verruild
te hebben. Hij verkreeg weldra zooveel invloed, dat zijn
zoon Antonio d’Ornay tot bevelhebber van Larentoeka op
;het eiland Flores werd aangesteld.
De heer Heymering, met de Hollandsche afkomst van
de d’Ornay’s onbekend, verhaalt de geschiedenis van Antonio
eenigzins anders, volgens de op Timor gangbare overlevering.
Hij zegt, dat hij met een schip van Macao te Larentoeka
was aangekomen, om aldaar handel te drijven, en
doordien hij vriendelijk, kundig en voor zijne taak berekend
was, zich weldra een grooten invloed op zijne geloofsge-
nooten, zoowel ddar als op Sölor en te Oekoési op Timor
verwierf. Ofschoon dit berigt nevens dat van Yalentijn geen
vertrouwen verdient, is er echter geene reden om te twijfelen
aan hetgeen de heer Heymering er op laat volgen,
dat d’Ornay zich later te Oekoesi vestigde en door vele
[afstammelingen van Portugezen, te Larentoeka woonachtig,
[derwaarts gevolgd werd; dat hij er in het huwelijk trad
[met eene dochter van den vorst van Ambenoe, en dat deze
[Eadja, om meer in de nabijheid van zijn schoonzoon te wezen,
zijn verblijf naar het strand verplaatste, waar hij de
[kampong Soetrana stichtte. D’Ornay werd door het Por-
[tugeesch bestuur te Goa als opperhoofd van Oekoesi en
[omstreken erkend, onder den titel van Teninti-Generaal,
len in die waardigheid opgevolgd door zijnen zoon, bij de
[prinses van Ambenoe verwekt. Gelijk dit hoofd van ge-
Imengde afkomst was, zoo was het ook het meerendeel zij-
[ner onderdanen, en men heeft hen daarom, onder den naam
■van “zwarte Portugezentegengesteld aan “de blanke” of
Idie van meer zuiver Europesche afkomst, welke zich, zooals
■■wij beneden zien zullen, in 1702 te Lifauw vestigden en later
[hunnen hoofdzetel naar Dilly verplaatsten. De d’Ornay’s
■lieten geene pogingen onbeproefd, om hunnen invloed onder
|de inlandsche hoofden uit te breiden, en magtig door het
■bondgenootschap van Ambenoe en Amarassi, wendden zij