
was, en hij niet twijfelde dat, zoo de ontginning in goede
handen kwam en door deskundigen werd bewerkstelligd, zij
tot zeer voordeelige uitkomsten zou leiden.
Inmiddels werd de Heer Brouwer bekend met de ongunstige
berigten omtrent den koperrijkdom van Timor, in het
vaak aangehaalde reisverhaal van den Heer Muller medegedeeld.
Hij wendde zich daarover tot den Heer Schwaner,
die zelf tot den arbeid van den Heer Muller eene bijdrage
had geleverd. Ik heb reeds vroeger vermeld wat hem de
Heer Schwaner in het algemeen over de waarde der geologische
nasporingen, door den Heer Muller bekend gemaakt,
ten antwoord gaf. Hij voegde daarbij nog het volgende
: “Ik aarzel niet te beweren, dat wij in de gebrekkige
“kennis van Timors geologische-gesteldheid, die wij bezitten,
“ de middelen niet hebben, om de door u medegedeelde ervaringen
te beoordeelen, en wetende, dat gij op uwe rei-
“zen door een geleerden geoloog, den Heer von Sommer,
“vergezeld waart, die, ofschoon te vroeg overleden om zijne
“nasporingen ten einde te brengen, u stellig zeer belang-
“rijke aanteekeningen heeft nagelaten, en veronderstellende
“dat uwe mededeelingen omtrent de geologie van Timor uit
“deze aanteekeningen zijn getrokken, erken ik alle reden te
“hebben om aan te nemen, dat deze de beste en volledigste
“bijdragen zijn, die wij daarover bezitten.”
Terwijl, ten gevolge van het gunstig resultaat der nasporingen,
ijverig over de concessie werd onderhandeld, verscheen
in Nederland het bekende besluit van 24 October
1850. Ten gevolge, van dat besluit werd nu de concessie
verleend onder voorbehoud, dat de Heer Brouwer en zijne
medestanders hunnerzijds zich verbonden te voldoen aan de
voorwaarden, waaraan dat besluit de ontginning van mijnen
in Nederlandsch Indië door partikulieren onderwerpt. Die
voorwaarden schijnen in geene bijzonder welwillende gezindheid
jegens de partikuliere industrie te zijn ontworpen. Het
Koloniaal Bestuur wordt wel verpligt de ondernemingen door
alle doelmatige middelen te bevorderen en te beschermen;
maar de daaruit voortvloeijende vermeerdering van uitgaven
komt geheel ten laste der concessionarissen, die den ver-
eischten waarborg voor de teruggave moeten stellen; terwijl
in geen geval geldelijke voorschotten door het Gouvernement
verleend worden. De vermeerderde welvaart, die de
mijnontginningen zullen aanbrengen, en de voordeelen, die
daaruit langs verschillende wegen der schatkist zullen toevloeien,
worden hier geheel buiten rekening gelaten. Brengt
men nu deze bepaling in verband met de volgende, die den
afstand van gronden, welke bij wijze van erfpacht of huur
geschiedt, tot een termijn van hoogstens 40 achtereenvolgende
jaren beperkt, dan schijnt het mij niet vreemd, dat,
in dit geval, de belanghebbenden in de algemeene bepalingen
groote zwarigheid vonden, ongerekend nog die, welke
welligt uit de bijzondere voorwaarden der concessie ontsprongen.
De Heer Brouwer vroeg en erlangde uitstel, en eer de
zaak haar beslag had erlangd, werd hij van deze aarde afgeroepen.
De vereischte aanwijzing der wijze van exploitatie
kon thans geen plaats hebben, waardoor de voorloopige concessie
verviel. De geheele onderneming, waarop zoo groot-
sche verwachtingen gebouwd waren, wrerd alzoo in de ge-
boorte gesmoord: wie zal haar weder in het leven roepen?
XXV.
In de zitting der Staten-Generaal van 18 December jl.
werd de Minister van Koloniën door den Heer Sloet tot
Oldhuis geïnterpelleerd over de exploitatie der kopermijnen
van Timor. Zijne Exc. gaf bij die gelegenheid een beknopt
verslag van den stand der zaak en wederlegde de dwaling,
als zou de oorzaak van het niet tot stand komen der concessie
bij het Gouvernement zijn te zoeken. Dit heeft, zoo
ik wel onderrigt ben, de aandacht van sommigen op nieuw
op de kopermijnen van Timor gevestigd, en noopt mij nog
een oogenblik stil te staan bij de kansen van slagen, die
zulk eene onderneming aanbiedt.
Een Fransch schrijver (de Heer Babinet) zeide onlangs
in de “Revue des Deux Mondes,” dat de Hollanders, even
als de Amerikanen, gemakkelijk hunne bevolking konden
vertiendubbelen, indien zij zich van hun eigen grondgebied
wilden meester maken. Al wil men ook aannemen, dat het
tropisch klimaat ongeschikt is voor landbouwende volkplantingen
van Europeanen, en al moet men erkennen, dat
vroegere rampspoeden of onverschilligheid ons al die over