
XVII.
Maar ook dit was nog liet einde der rampen niet. In
1795 hadden de Engelschen aangevangen onze koloniën in
naam van den Prins van Oranje op te eischen en ook te
Koepang zag men hunne komst met bezorgdheid te gemoet.
Th het begin van Junij 1797 vertoonden zich een Engelsch
linieschip en korvet op de reede. Wanjon, buiten staat om
zich te verdedigen, was dadelijk tot eene capitulatie bereid,
maar vond tegenstand bij zijn secundus (vreeving, wiens
boeken, zegt men, niet goed in orde waren. Wanjon kreeg
van den vijand uitstel tot het beleggen eener vergadering,
waarop hij de voornaamste ingezetenen bij meerderheid van
stemmen wilde laten beslissen, of men de plaats dadelijk zou
overgeven, dan wel eene poging tot verdediging, die inderdaad
wanhopig was, beproeven. Greeving was de eenige, die voor
vechten stemde, en diensvolgens ging de plaats den lOden
Junij zonder slag of stoot aan de Engelschen over. Reeds
■waren een deel hunner officieren en soldaten in de stad,
waar zij niemand eenig leed deden, toen Greeving de Mardijkers
en inlandsche krijgslieden tot een verraderlijken aanval
op de aan wal zijnde Engelschen wist over te halen.
Onverwachts door de koppensnellers aangevallen, werden de
meesten slagtoffers dezer misdadige poging en slechts een
gering getal kon zich aan boord der schepen redden. De
Engelschen deden daarop eene landing onder bedekking van
hun geschut, terwijl alles wat uit Koepang vlugten kon,
met Wanjon aan het hoofd, de wijk nam naar de binnenlanden.
De Engelschen verwijderden zich, nadat zij de
plaats tot een puinhoop geschoten en het fort gedeeltelijk
hadden doen springen, en de vernieling van Koepang werd
voltooid door de benden Timorezen, die, als gieren, op de
verlaten stad vallende, alles wat van eenige waarde was met
zich voerden.
In de bestaande onzekerheid omtrent de oorzaken van
het gebeurde, werd Wanjon ter verantwoording naar Batavia
opontboden en in het bestuur door Greeving vervangen.
Doch reeds in het volgend jaar moest hij het overgeven aan
den gewezen Fiskaal van Makasser Doser, als Commissaris
naar Timor gezonden, om den staat van het kantoor ter
plaatse te onderzoeken. Zijne spoedige terugroeping wordt
geweten aan nalatigheid en misbruik van het in hem gestelde
vertrouwen. In 1799 werd hij vervangen door Lof-
steth, van wien wij, even als van zijn secundus Giesler,
uit officiële bescheiden weten, dat hij de publieke gelden tot
het drijven van partikulieren handel bezigde. Hij deed in
het fort een nieuw residentiehuis bouwen, waarvan hij de
materialen, schoon waarschijnlijk om niet door de regenten
geleverd, ten bedrage van meer dan ƒ 6000 in rekening
bragt. Bij zijn overlijden te Koepang, den lOden October
1802, was er op zijne rekening een te kort van 6230 rijksdaalders.
Lofsteth is een der vele voorbeelden van dien tijd,
welke bewijzen, dat ook het zedelijk karakter van de dienaren
der Compagnie in hare laatste dagen diep gevallen was.
Dat ligchaam zelf was inmiddels in 1800 aan verval van
krachten gestorven.
Na den dood van Lofsteth bleef Giesler waarnemend opperhoofd,
maar werd weldra vervangen door van Kreunen,
onder wiens bestuur niets gedenkwaardigs voorviel. Zijn
opvolger Stopkeerb, die zich zelven niet berekend achtte
voor de moeijelijkheden, welke het bestuur van een gewest
als Timor ruimschoots oplevert, zond in 1809, weinige
maanden na zijne aanstelling, een dringend verzoek om ontslag
naar Batavia. Juist bevond zich daar met zijn vaartuig
ter reede een koopman, vroeger Luitenant in dienst
der Compagnie, inboorling van Koepang en kleurling, Ha-
zaart geheeten, wiens loopbaan een der vele bewijzen oplevert
van de ongegrondheid des veroordeels, doorgaans jegens
de zoogenaamde inlandsche kinderen gekoesterd. De
Directeur van Financiën, Vekens, haalde Hazaart, wiens
bekwaamheid hij kende, niet zonder lang tegenstreven over,
om de waardigheid, van Drost van Timor (dien titel voerde
toenmaals ons opperhoofd) van den Gouverneur-Generaal
Daendels voor zich te vragen. Timor was naar de toenmalige
organisatie,ï ondergeschikt aan den Landdrost van
Amboina, en te Batavia was men zeer slecht aangaande den
staat dezer buitenbezitting onderrigt. Hazaart ontving dan
ook geene bepaalde instructie; hem werd alleen opgedragen
naar den eisch der omstandigheden te handelen en de
regering van zijne bevindingen kennis te geven.
Slechts korten tijd had Hazaart het bestuur te Koepang
bekleed, toen zijne energie en beradenheid op eene sterke
6*