
vermeld '), Tjandi Mendoet3) schijnt een tjaitja te wezen, Bärä-
Boedoer is een kolossale dagob, Boeddhistische grotten vonden
W1J Kediri 3) , van de Boeddha-trimoerti bwamen ons her-
haaldelijk sporen voor4) , en de Dhjäni-Boeddha’s zijn zeer duide-
lijk vermeld in de inscriptien op het ruggestuk van een beeid te
Malang.
( Ik heb reeds vroeger5) opgemerkt, dat die Malangsche inscriptien
, in verband met een beeid in het museum van het Bataviaasch
Genootschap en van een ander in het museum te Berlijn, ophet
Javaansche Boeddhisme een eigenaardig licht werpen. Het eerst-
genoemde museum bevat een bronzen Boeddha-beeld, welksach-
terzijde een opschrift vertoont met eene Boeddhistische spreuk
of belijdenis, die Friederich ook in een door Crawfurd 6) mede-
gedeeld opschrift op een bij Prambanan gevonden Boeddha-beeld
heeft erkend, en die, volgens berichten van Engelsche ambtenaren
afkomstig, nog heden dagelijks in den mond is der Nepäleezen.
De opschriften van het te Berlijn bewaarde beeid hebben mij
reeds vroeger tot eenige gissingen aanleiding gegeven 7); hier
voeg ik er bij, dat de priestervorst Mandjoe-sri, dien het voor-
stelt, in Nepal, Tibet en onder de Mongolen, als apostel van
het Boeddhisme en als de stichter of verbreider der leer van
den Adi-Boeddha, schier als een god wordt geeerd. De Malangsche
insciipties toonen bepaaldelijk dat de leer van de Dhjäni-
Boeddha s , waarvan altijd Nepal als de hoofdzetel ■wordt aangemerkt,
almede op Java is bekend geweest. Men leest daarin
de namen van Amitabha, Aksjobhja, Ratnasambhawa en Amoga-
siddha, welke laatste hier echter Amogapäsja heet, waarschijn-
lijk omdat hem, evenals zulks bij Nepälsche beeiden plaats heeft, de
päsja of strik van Siwa wordt toegekend. Ook de namen van eenige
sakti s der Dhjani-Boeddha s komen op de Malangsche opschriften
voor. Merkwaardig is het ten laatste ook, dat de Dhjäni-Boeddha’s
Barala en hunne sakti’s Barali genoemd worden, vormen die
') Boven bl. 31. s) Blz. 84. 3) Blz. 106.
4) Blz. 100, 119. 6) Blz. 27. 6) Hist, of the Ind, Arch. I I. 212 en iil 31
7) Blz. 86. C
door gewone letterverwisselingen uit het bekende Batara,
vrouwelijk Batari, d. i. de vereerenswaardige, kunnen ontstaan
zijn.
De gewone voorstelling der Nepälsche Dhjani-Boeddha’s is ons
door de mededeelingen van Hodgson bekend, en men gevoelt,
na al het opgemerkte, van hoeveel gewicht het is, ze met de
Boeddha-beelden van Bärä-Boedoer te vergelijken. Nauwkeuriger
dan het hier geschieden kan, is die vergelijking door den heer
Leemans verricht '). Sleehts deze opmerking wil ik niet terng
houden. De Boeddha-beelden van Bärä-Boedoer, in het algemeen
zeer geljjkvormig, onderscheiden zieh hoofdzakelijk sleehts door
de verschillende houding der handen. Maar daarin ligt ook voor-
namelijk het kenmerkende onderscheid in de voorstelling der
verschillende Dhjani-Boeddha’s. De Boeddha’s in de doorzichtige
dagobs op de drie ronde terrassen houden de handen als "Wairo-
ijana; die in de nissen der vier benedenste omgangen houden
ze aan de oostzijde als Aksjobhja, aan de zuidzjjde als
Batnasambhawa, aan de westzijde als Amitabha, aan de noord-
zijde en, met klein verschil, in al de nissen van den vijf-
den omgang, als Amogasiddha. Hieruit besloot reeds W. van
Humboldt, dat de Boeddha’s van Bärä-Boedoer de Dhjäni-Boeddha’s
voorstellen, en ofschoon de verdere vergelijking der beeiden eenige
zwarigheden oplevert, moet men dit gevoelen ten minste waar-
schijnljjk achten 2).
Deze sporen van den invloed der Nepaleesche Boeddhisten verdienen
ongetwijfeld in hooge mate de aandacht van de onderzoe-
kers der Javaansche oudheid; maar voor de bepaling van den
tijd waarop het Boeddhisme op Java is ingevoerd, kunnen zij
ons al weder zeer weinig bäten, eensdeels omdat de tijd waarin
zieh de leer der Dhjäni-Boeddha’s heeft ontwikkeld, al staat het
vast dat zij een latere vorm van het Boeddhisme i s , zieh ook al
niet laat bepalen; anderdeels omdat het zeer mogelijk i s , dat door
de overkomst van nieuwe zendelingen of emigranten nieuwere
*) Bärä-Boedoer, 448.
2) Zie Leemans, Bärä-Boedoer, 450.