
zaamheid terug te keeren. Bespeurende dat de Javanen bereid
waren alles voor Pate Quetir op te zetten, en meenende dat deze
vooral gedreven was door de zucht om zieh bij de vrouw van Utimuti
aangenaam te maken, en zoo tot het verlangde huwelijk te geräken,
ontveinsde d ’Alboquerque zijn wrok, en schonk hij zelfs aan Pate
Quetir geheel dezelfde waardigheid die door Utimuti bekleed was.
Doch de berekening van d’Alboquerque faalde. Het nu weldra
voltrokken huwelijk verhoogde zeer het aanzien en vermögen
van het Javaansche hoofd; maar slechts de belofte om dewraak
zijner schoonmoeder te blijven dienen, had hem tot zijn doel
gebracht, en nu gehruikte hij de waardigheid zelve die hem
geschonken was, om de bevelen van d’Alboquerque te wederstreven.
Hopende echter dat deze met den aanstaanden oostmoeson naar
Indie zou terugkeeren, onthield hij zieh vooralsnog van openlijke
vijandelijkheden.
Werkelijk maakte d’Alboquerque zieh gereed om in u’t begin
van 1512 Malakka te verlaten. Voor zijn vertrek ontving hij
nog een gezantschap van een ongenoemden heidenschen vorst
van Java, die op het gerucht zijner daden de vriendschap van
Portugal zocht. Volgens Castanheda zou men hier aan denzelfden
vorst te denken hebhen, die bij Barbosa Pate Udrä heet. De
geschenken bij deze gelegenheid aan den Portugeeschen bevel-
hebber aangeboden, zijn zeer karakteristiek. Zij bestonden uit
een dozijn lansen met ljzeren punten, een grooten doek,waarop
al de veldslagen van den Javaanschen vorst, zoo natuurlijk als
maar denkbaar is , geschilderd waren, en twintig kleine metalen
klokken, waarop men met houten staven sloeg en die akkoorden
vormden. Men vindt hier dus duidelijke sporen zoowel van het
batikken van katoenen stoffen als van de muziekinstrumenten door
de vereeniging van een aantal gongs gevormd. D’Alboquerque
liet aan zijne afreis nog een aantal benoemingen voorafgaan,
* waaronder ook die was van een aanzienlijk Mohammedaan,
Aragemut Radja geheeten, om den weerspanningen Pate Quetir
in zijne waardigheden te vervangen ’).
l) De Barros Dec. I I . 1. VI c. 7. De bijzonderheden omtrent het geschenk van
den Javaanschen vorst zijn ontleend aan Castanheda, liv. IV , e. 62.
DePortugeeschebevelhebberhad natuurlijk wel voorzien, dat Pate
Quetir, die als hoofd der Javaansche voorstad veel te mächtig was dan
dat hij hem met het gering getal zijner Europeesche volgelingen
kon bedwingen, weinig geneigdheid zou betoonen om nu het hoofd
in den schoot te leggen. Hij had daarom eene verschansing laten
opwerpen die de Javaansche voorstad van de stad afsneed, en de
verdediging daarvan toevertrouwd aan een 70tal manschappen onder
het bevel van Affonso Pessoa, aan de zeezijde ondersteund door een
vaartuig, met een stuk grof geschut en zes kleine stukken bewa-
pend. Dit vaartuig was zoo geposteerd, dat het geschut de geheele
face der schans bestreek die aan de aanvallen der Javanen
bloot stond. Het gelukte echter weldra aan Pate Quetir zieh door
een wel beraamde verrassing van het vaartuig meester te maken
en de geheele bemanning te dooden; alleen den konstabel die
het groote stuk bediende, werd het leven gespaard, omdatPate
Quetir thans zelf van zijne diensten wilde gebruik maken. Deze
aanval had plaats op het tijdstip dat Fernando Perez d’Andrade,
dien d’Alboquerque als bevelhebber der zeemacht had achterge-
laten, afwezig was om den laksamana of vlootvoogd des gevluchten
Sultans op te zoeken, die zieh 15 mijlen verder oostwaarts aan
de rivier Moear had nedergezet en vandaar aan Pate Quetir de
behulpzame hand bood.
Toen d’Andrade, na vruchtelooze pogingen om den laksamana
tot een strijd uit te lokken, onverrichter zake te Malakka terug-
keerde, vond hij de stad in groote verslagenheid. In overleg
met den Portugeeschen landvoogd Ruy de Brito werd nu tot
een gelijktijdigen aanval te land en te water op de Javaansche
voorstad besloten. De verdedigingsmiddelen van Pate Quetir
waren lang niet te verachten. Hij had een grooten muur van
ijzerhout opgericht. van binnen en buiten door aarden wallen en
fascinen gedekt, döor een gracht verdedigd en met een groot
aantal stukken bewapend, terwijl daarachter een klein fort lag,
dat, tot verbazing der Portugeezen, die hierin het sterkste bewijs
zagen van de grootheid der door Utimuti nagelaten schatten,
geheel uit wit en rood sandelhout was gebouwd.
Maar juist de voortreffelijkheid zijner verdedigingsmiddelen had