
 
        
         
		den  naam  van  Soesoehoenan  Tagal  Aroem  ontleent,  waarbjj  hij  
 gewoonlijk  na  zjjn  dood  wordt  genoemd.  Hier  ligt  zijn  eenvou-  
 dig  graf  onder  de  schaduw  van  hoog  geboomte,  en  de  man  die  
 bij  zijn  leven  als  het  grootste  monster  werd  gevreesd,  is  er  
 na  zijn  dood  het  voorwerp  van  de eerbiedige hulde van duizenden  
 bedevaartgangers,  die  wierook  en bloemen  komen offeren op  zjjne  
 als  heilig  beschouwde  rustplaats  ‘). 
 Inmiddels  hadden  de  opstandelingen,  onder  Mangkoe  Joedä,  
 een  der  veldoversten  van  Troena  Djaja,  van  de  ontruimde  stad  
 Mataram  bezit  genomen,  haar,  met  uitzondering van den kraton ,  
 de  moskee  en  de  woningen  van  de  grooten  die  de  zijde  van  
 den  Madoereeschen  prins  gekozen  hadden,  in  de  asch  gelegd,  
 en  de  vrouwen  van  den  harem,  de  paarden,  de  olifanten,  de  
 schatkist  en  de  rijkssieraden,  waaronder  de  kroon  van  Madjapa-  
 hit  en  het  vermaarde  kanon  Satomi,  dat  naar  der  Javanen  be-  
 grippen  door  een  mythisch  wezen  bezield  i s ,  naar  Kediri  overgebracht  
 en  aan  Troena  Djaja  aangeboden. 
 Pangeran  Adipati  Anom,  nu  Soesoehoenan  Amangkoe-Rat  I I ,  
 vervolgde  na  zijns  vaders  begrafenis  de  reis  naar  Tagal.  De  in-  
 landsche  berichten  zeggen,  dat  hij  alle  hoop  om als vorst erkend  
 te  worden  had  laten  varen  en  den regent van Tagal, Mertä Läjä,  
 die  aanbood  een  leger  voor  hem  te  verzamelen  en  te  trachten  
 hem  zonder  hulp  der  Europeanen  op  den  troon  te  plaatsen,  
 slechts  verzocht  een  schip  voor hem  te  doen  gereed  maken,  om  
 ter  bedevaart  naar  Mekka  te  gaan.  Hij  zou  zieh  echter  tot eenig  
 uitstel  hebben  laten  bewegen,  en  terwijl  hij  zieh  te  Banjoemas  
 aan  boetedoening  en  vrome  overpeinzing  overgaf,  een  visioen  
 hebben  gehad,  dat  hem  een  heerlijke  toekomst  voorspeldeJ) ,  
 waarna  hij  naar  Tagal  terugkeerde  en  met  open  armen  door  
 Mertä  Läjä,  die  hem  voor  zijn  plan  gewonnen  achtte,  ontvan-  
 gen  werd.  Speelman,  den  29*ten  Augustus  te Djapara aankomen-  
 de,  was  zeer  teleurgesteld,  toen  hij  vemam  dat  de  nieuwe 
 Soesoehoenan  gelast  had  zijn  lijk  zoolang  rond  te  voeren,  tot men  het  op  een  geurig  
 veld  kon  begraven. 
 x)  Zie  van  Hoevell,  Reis.  1.  85. 
 2)  Hageman  in  T.  v.  I .   T.  L .  en  Vk.  I I .   34. 
 Soesoehoenan,  in  plaats  van,  zooals  hij  gehoopt  had, hem daar  te  
 komen  opwachten  om  over  het  herstel  van  het  vervallen  rijk  te  
 beraadslagen,  zieh  te  Tagal  was  blijven  ophouden,  den  tijd ver-  
 beuzelende  met  zijne  vrouwen.  Overigens  liet  hij  zieh  destijds  
 geheel  door  de  inblazingen  van  Mertä  Läjä  besturen.  De  plan-  
 nen  van  dien  Regent  waren,  zooals  later  bleek,  gebouwd  op het  
 uitzicht  dat  Banten  zieh  door  den  afstand  van  Tjeribon  tot  een  
 geheime  samenspanning  zou  laten  bewegen,  terwijl  hij  zieh vleide  
 voor  zieh  zelven  Tagal  als  een  onafhankelijk  gebied  te verwer-  
 ven.  Dit  plan,  dat  voor  de  Compagnie uiterst gevaarlijk had kun-  
 nen  worden,  werd  gelukkig  voor  het  oogenblik  verijdeld  door  
 het  ontwijkend  en  zelfs  onvriendelijk  antwoord  door  den  Sultan  
 van Banten  op  de  voorstellen  van  den  Soesoehoenan gegeven. Het  
 schijnt dat die vorst wel het voornemen had uit de bestaande troebelen  
 voor  zieh  zelven  voordeel te zoeken, maar dat het hem nog niet dui-  
 delijk  was  längs  welken  weg  hij  dit doel het best  zou bereiken. En  
 was het  antwoord  van  Banten  niet  günstig, nog erger was wat den  
 nieuwen  Soesoehoenan, op het bericht dat hij de regeering aanvaard  
 had,  van  zijn  broeder  Pangeran  Poeger,  die  zieh  in  Bagelen  
 ophield,  wedervoer.  De  brief  bleef  onbeantwoord,  maar  monde-  
 ling  liet  Poeger  hem  weten  dat  hij  zelf  thans  de  waardigheid  
 van  Soesoehoenan  bekleedde.  En  voegt  men hier  nu  bij  dat  ook  
 Pangeran  Mertä  Sänä  zieh  den  titel  van Soesoehoenan had aange-  
 matigd,  dan  zal  men  erkennen  dat  Speelman  geen  ongelijk  had  
 toen hij  van  de  „bekommerlijke  successie“  des  nieuwen  Soesoe-  
 hoenans  gewaagde.  Inderdaad  schoot  hem  niet  anders  over  dan  
 zieh  in  de  armen  der Compagnie te werpen,  en tegen Mertä Läjä’s  
 raad  zag  men  hem  dan  ook  eindelijk  op  den  19äen September  te  
 Djapara  verschijnen.  Twee  dagen  later  kwam  Speelman  daar  
 terug  van  een  tocht  waarop  het  hem  gelukt  was  Samarang,  
 Koedoes  en  Pati  met  geringe  moeite  onder  de  gehoorzaam-  
 heid  van  den  Soesoehoenan  terug  te  brengen.  Hij  ontving  dezen  
 vorst  bij  zieh  aan  boord  met zooveel  plechtigheid  als  de  omstan-  
 digheden toelieten, en wist hem zooveel vertrouwen in te boezemen,  
 dat  hij  het  verlangen  uitdrukte,  ook  de  twee  vrouwen  en  vier  
 goendiks  die  hij  te  Pekalongan  had  achtergelaten,  te  gaan afha-  
 II.  24