
 
        
         
		versteende.  Op  denzelfden  heuvel  vindt  men  nog  een  vrouwen-  
 beeld,  dat  van  onderen  in  een  vogel  overgaat.  Het  blijkt  mij  
 niet  of men  dit  ook  soms  voor  de  begeerde  bruid  houdt. 
 Een  weinig  ten  westen  van  dezen  heuvel  ligt  de  beroemde  
 groote  vijver  of  Segaran  van  Madjapahit,  nabij  welks  randmen,  
 ten  gevalle  der  bezoekers,  een  pasanggrahan  heeft  opgericht.  
 Hij  heeft  eene  lengte  van  1000  ä  1200,  eene  breedte  van  500  
 k  600  voet,  en  de  wanden  zijn  tot  12  ‘)  voet  beneden  den  be-  
 ganen  grond  met  Madjapahitsche  brikken  bekleed.  Beschaduwd  
 door  prächtig  geboomte,  levert  dit  kolossale  werk  een  indruk-  
 wekkend  gezicht  op. 
 Een  weinig  ten  zuiden  van  den  grooten  vijver  ligt  een tweede  
 kleinere,  Tamanan  geheeten,  en  westwaarts  van  beide  een  
 derde  nog  kleinere,  nabij  welks  zuidwesteinde  eene  open  piek  
 in  het  bosch  de  plaats  der  paseban  of  audientiezaal  in  den  
 kraton  schijnt  aan  te  duiden.  Men  vindt  er  30  Vierkante  ge-  
 houwen  steenen,  regelmatig  op  een  onderlingen  afstand  van  
 12  voet  in  drie  rijen  geplaatst,  en  houdt  deze  voor  de  voet-  
 stukken  der  pijlers  waarop  het  dak  der  aan  alle  zijden  open  
 zaal  moet  gerust  hebben.  Men  beweert  dat.  bij  den  val  van  
 Madjapahit  pijlers  en  dak  naar  Demak  zijn  gevoerd,  om  tot  
 materiaal  voor  de  groote  moskee  dier  plaats  te  dienen.  Nabij  
 het  westeinde  dezer  ruimte  is  een  grafteeken  van  Madjapahit-  
 schen  steen  voor  een  onbekend  persoon  opgericht.  Ten zuiden van  
 de paseban  is  op eene hoogte  een  open  vak, door  vervallen muren  
 omringd,  en  in  het midden  een  steen,  die,  zoo men zegt,  het gat  
 sloot  waardoor  het  lijk  der  overleden  vorsten  werd  afgelaten.  In  
 den  omtrek  vindt  men  nog  een  diepen  put  en  eenige  verspreide  
 graven,  en  zuidwestwaarts  eerst  de begraafplaats die bij den naam  
 van  Koeboeran  Srengenge  bekend  is ,  en  vervolgens  de  uit eenige  
 door  steenen  muren  omringde  vakken bestaande begraafplaats Tra-  
 laja.  Deze  graven hebben echter Arabische opschriften, en brengen 
 ')   Volgens  Raffles.  Domis  zegt  10  voet,  van  Hoevell  18.  Raffles  zegt  daldebodem,  
 toen  hij  de  plaats  bezocht,  geheel  met  rijstgewas  was  bedekt.  Hoe  kan  daarmede  bet  
 bericht  van  v.  Hoevell  samengaan,  dat  de  bedding  bevloerd  is? 
 ons  dus,  ofschoon  uit  het  puin  van  Madjapahit  opgebouwd,  in  
 het  Mohammedaansche  tijdvak  over. 
 Wij  keeren thans,  nog  eenige  verspreide graven en beeiden van  
 boeta’s ,  die  verder  zuidwaarts  liggen,  onbezocht  latende,  naar  
 de  pasanggrahan  terug,  en  volgen  vandaar  het  voetpad  dat  ons  
 op  den  grooten  weg  naar  Ngoemplak  terugvoert,  op  eenige  
 honderden  schreden  afstands  van  het  punt  waar  wij  dien  verla-  
 ten  hebben.  Rechts  van  dat  pad  liggen de graven van Trawoelan.  
 Men  vindt  hier  een  uitgestrekte  begraafplaats,  uit  zes  vakken  
 bestaande,  ieder  van  een  steenen  muur  omgeven,  terwijl  men  
 door  kleine  openingen  of  poorten  van  het  eene  in  het  andere  
 komt.  Yijf  dezer  vakken  vormen  te  zamen  een  rechthoek,  het  
 zesde  sluit  zieh  aan  het  oosteljjk  deel  der  noordzijde  als  een  
 kleinere  rechthoek  aan.  Dit  laatste  vak  is  het  belangrjjkste.  
 Het  bestaat  uit  drie  terrassen  en  op  het  hoogste  vindt  men  
 twee  Madjapahitsche  graven,  waarin  de  overblijfselen  rüsten  
 van  de  Ratoe  Poetri  Tjampa  en  hare  voedster.  Aan  genoemde  
 vorstin  wordt  in  de  gebeurtenissen  die  den  weg  voor  den  Islam  
 op  Java  bereidden,  een  voorname  rol  toegekend,  zooals  ons  
 later  blijken  zal.  Raffles  zegt,  dat  het  monument  in  relief  het  
 duidelijk  te  lezen  cijfer  1320  draagt.  Indien hier werkelijk de vorstin  
 van  Tjampa  begraven  ligt,  en  indien  men  zieh  opdelezing  
 van  het  jaarcijfer  (overeenkomende  met  1398  onzer tijdrekening)  
 verlaten  kan,  zou  ons hier  een  gewichtig  steunpunt voor de Chronologie  
 der  geschiedenis  van  Madjapahits  val  geboden  worden.  
 Het  graf  wordt  door  priesters  bewaakt,  die  hunne  zorg  ook uit-  
 strekken  tot  de  graven  van  eenige  regenten  en  hoofden  uit  het  
 Mohammedaansche  tijdvak,  wier  overschot  op de andere terrassen  
 of  in  andere  vakken  rust.  Bij  den  westelijken ingang der geheele  
 begraafplaats  vindt  men  nog  een  uit  Madjapahitschen  steen  ge-  
 metselden  vijver,  waarin  de  Javanen  zieh  reinigen  alvorens  de  
 daarbij  opgerichte  moskee  te  betreden. 
 Nadat  wij  de  graven  van  Trawoelan  voorbij  zijn,  snijdt  het  
 voetpad  weldra  den  grooten  weg.  Wij  blijven  het  echter  volgen  
 om  nog  een  overbljjfsel  van  Madjapahit  gade  te slaan,  dat rechts  
 van  dien  weg  is  gelegen.  Het wordt  Tjandi  Brawoe  geheeten  en