
 
        
         
		zieh  daardoor  ook  weder  een  oorlog  met  Banten  op  den  hals zou  
 halen.  Zij  had  Speelmans  handelingen  kunnen  verlochenen, want  
 hij  was  zijne  instructien  te  bniten  gegaan; maar  ook  dat  was een  
 te  besliste  maatregel  voor  hare  besluiteloosheid.  Zij  liet  hem dus  
 vrije  hand,  maar  hond  hem  aan  eene  onmogelijke  voorwaarde:  
 voör  half  November  moest  hij  met  het  expeditiecorps  te  Batavia  
 terugkeeren. Speelman gevoelde zieh gekrenkt en wilde het opperbe-  
 vel nederleggen. De toestand van Java was, meende hij, van dien aard  
 dat  de  Soesoehoenan  niets  zonder  de  Compagnie  vermocht,  dat  
 het  lot  van  het  Mataramsche  rijk  alleen  in  hare  hand  lag,  dat  
 zij  door  de  regeling  der  verwarde  zaken  zieh  een  blijvend  overwicht  
 kon  verwerven;  maar  daartoe  was  eenige  opoffering  en  
 veel  tijd  noodig.  Het  slot  der  onderhandeling  was  dat  Speelman  
 dringend  verzocht  werd,  zieh  met  de  leiding  van  den  oorlog  te  
 blijven  belasten. 
 Inderdaad  hadden  gedurende  de  lange  weifeling  der  Eegeering  
 de  zaken  van  den  Soesoehoenan  weder  een  ongunstige  wending  
 genomen.  Terwijl  Speelman  zieh  door  gebrek  aan  middelen  had  
 genoodzaakt  gezien,  het  plan  om  eene  afdeeling  troepen  naar  
 Mataram  te  doen  oprukben,  tot  gelegener  tijd  uit  te  stellen,  
 had  Pangeran  Poeger  met  zijne  volgelingen  bezit  genomen  van  
 hetgeen  nog  van  den  kraton  te  Mataram  door  de  naar  Kediri  
 teruggekeerde  opstandelingen  gespaard  was,  en  had  zieh  daar tot  
 Soesoehoenan  laten  uitroepen.  De gezanten van Amangkoe-Rat had  
 hij met onheusch bescheid teruggezonden,  en  aan Speelman  had hij  
 doen  weten  dat  hij  het  contract  van  zijn  vader  met de Compagnie  
 zou  onderhouden,  maar  dan  ook  verwachtte  dat  deze  den  eenen  
 broeder  niet  ten  koste  van  den  anderen  verheffen  zou.  Ergernog  
 was  het  bericht  van  de  vorderingen  op  nieuw  door Troena Djaja  
 gemaakt.  De  hoofden  door  Speelman  te Soerabaja gesteld, hadden  
 zieh  zonder  slag  of  stoot  aan  zijne  benden  overgegeven.  Gresik,  
 Giri,  Sidajoe,  Toeban  waren  in  de  macht  der  opstandelingen  
 teruggekeerd;  ook  Pati,  Djewana, Koedoes,  Grobogan  waren  op  
 nieuw door hen  bezet,  en  zelfs  Rembang  werd  door  hen bedreigd.  
 De  Soesoehoenan,  die  slechts  aan  zijn  vermaak  dacht,  moest  
 van  Speelman  bittere  verwijten  hooren  over  zijne  werkeloosheid 
 en  de  onbekwaamheid  der  personen  aan  wie  hij  zijn  vertrouwen  
 geschonken had. De Admiraal betuigde dat de Compagnie het moede  
 was  om  altijd  te  herstellen  wat  door  de  zorgeloosheid  van  den  
 Vorst  en  zijne  dienaren  werd  bedorven,  en verklaarde geen enkel  
 man  meer  te  hunnen  behoeve  te  zullen  uitzenden,  zoo  zij  niet  
 zelven  de  handen  uit  de  mouw  staken. 
 Deze  woorden  bleven  niet  geheel  zonder  nitwerking.  De  beide  
 Groot-Gouverneurs  Mertä  Poerä  en  Mertä  Läjä  töonden  zieh be-  
 reid  om  tegen  den  vijand  op  te  rukken.  De  eerste verliet Djapara  
 aan  het  hoofd  eener  Javaansche  krijgsmacht  den 19den Nov. 1677 ;  
 hij  had  gezworen  dat  hij,  zoo  hij  geslagen  werd,  niet  levend  
 zou  terugkeeren,  en  gaf  werkelijk  bewijzen  van  moed  en  trouw.  
 In  körten  tijd  herwon  hij  Koedoes,  Pati  en  Djewana,  en  de  
 pogingen  van  Raden  Kadjoran  om  hem  tot  afval  te  bewegen,  
 beantwoordde  hij  door  zijne  zendelingen  te  laten  van  kant maken.  
 Inmiddels  was  ook  Mertä  Läjä  te  veld  getogen,  terwijl een derde  
 Javaansche  afdeeling,  aangevoerd  door  Toemenggoeng Soeränätä,  
 het  vijandelijk  leger  dat  bij  Grobogan  stond,  in  het  oog  hield.  
 Aan  ieder  dezer  korpsen  had  Speelman  een  detachement Compa-  
 gnie’s  troepen  toegevoegd,  en  zij  hadden  in  last  zieh  teDjepon  ')  
 te  vereenigen,  vanwaar Speelman,  als  de  regentijd  voorbij  enhij  
 door  versehe  troepen  versterkt  zou  zijn,  een  aanval  hetzij  op  
 Kediri,  hetzij  op  Mataram  wilde  ondernemen.  Werkelijk  werd  
 Djepon  bezet  en  tegelijk  kwam  van  den  Oosthoek  de verbindende  
 tijding  dat  de  vijandelijkheden  tusschen  de Makassaren en Madoe-  
 reezen, een  tijd  lang  geschorst ten  gevolge van den dood der vrouw  
 die  tot  den  twist  aanleiding  had  gegeven  J) ,  op  nieuw  en  feiler  
 dan ooit waren uitgebroken,  omdat Kraeng Galesoeng zijn schoonva-  
 der  verdacht  hield van aan zijne dochter en haar kind, welk laatste,  
 aan  het  Makassaarsche  hoofd  teruggegeven,  ook  kort  daarna  
 gestorven  was,-  vergift  te  hebben  toegediend  3).  Die oneenigheden 
 Speelman  bij  de  Jonge,  VII  183,  schrijft  Sjepan,  en  het  is  niet  geheel  duidelijk  
 welke  plaats  hij  daarmede  bedoelt.  Men  zou  aan  Djapan,  zooals  oudtijds  het  tegen -  
 woordige  Mädj&kertä  genoemd  werd,  of  aan  Djipang  (zie  boven,  blz.  252)  kunnen  
 denken,  maar. in  den  samenhang des  verhaals  past  het  best  Djepon,  thans eene districts-  
 hoofdplaats,  bijna  vier  palen  ten  O.  van  Blora. 
 2)  Zie  blz.  362.  3)  Speelman  bij  de  Jonge,  VII.  169,  181.