
 
        
         
		van  Raffles  ondergaan  had,  was  oorzaak  dat  hij  den  terugkeer  
 van  het  Nederlandsch  gezag  met  vreugde  begroette,  te  meer  
 daar  hij  zieh  schijnt  gevleid  te  hebben  herstel  van  zijn  vroe-  
 gere  macht  en  luister  van  de  nieuwe  regeering  te  zullen verwer-  
 ven.  In  die  hoop  hield  hij  zieh  aanvankelijk  rustig;  maar  toen  
 de  vervulling  achterwege  bleef,  begreep  hij  in  1820  van  de  
 afwezigheid  van  den  Resident,  die  naar  Batavia  was  opontbo-  
 den,  te  mögen  gebruik  maken,  om  den  Rijksbestuurder  te  ge-  
 lasten,  aan  alle  Soerakartasche  regenten  kennis  te  geven,datde  
 Soesoehoenan  weder  in  het  voile  genot  was  getreden  van  alle  
 rechten  die  hij  tijdens  de  Oost-Indische  Compagnie  bezeten  
 had.  De  Rijksbestuurder  had  echter,  overeenkomstig  de  hem  
 bij  de  contracten  opgelegde  verplichting,  den  Assistent-resident  
 van  dezen  stap  onderricht,  en  de  Hooge  Regeering  benoemde  
 daarop  onmiddellijk  den  resident  van  Jogjakarta  Nahuys  ook tot  
 waarnemend  resident  van  Soerakarta,  met  den last om  de aanma-  
 tiging  van  den  Soesoehoenan  op  voorzichtige  wijze  te  keer  te  
 gaan.  Plotseling  verscheen  Nahuys  te  Soerakarta  en  gaf  dade-  
 lijk  het  verlangen  te  kennen  om  den  volgenden  dag  in  een  
 plechtig  gehoor  in  zijne  nieuwe  waardigheid  aan  den  Yorst  te  
 worden  voorgesteld.  De  Soesoehoenan  was  bhjkbaar  ongerust  
 over  dit  ongewone  optreden,  doch  Nahuys  wiegde  hem  in  slaap  
 door  gedurende  een  paar  dagen  een  volstrekt  stilzwijgen  over  
 het  gebeurde  te  bewaren.  Eindelijk  nam  hij  de houding  aan van  
 bijzondere  ontevredenheid  op  den  Assistent-resident,  van  wien  
 hij  beweerde  eene  volstrekt  ongeloofwaardige  mededeeling  te  
 hebben  ontvangen.  Ook  tegenover  de  verklaringen  van  den  
 Rijksbestuurder  hield.  hij  vol,  dat  de  bevelen  des Soesoehoenans  
 niet  goed  moesten  opgevat  zijn,  en  den  volgenden  dag  overhan-  
 digde  hij  dien  Vorst  in  den  kraton  eene  nota,  waarin  
 hij,  zieh  op  hetzelfde  standpunt  plaatsende,  zijne  overtuiging  
 uitdrukte,  dat  bevelen  zoo  strijdig  met  de  bestaande  contracten  
 niet  van  hem  konden  zijp  uitgegaan,  en  dat  alles  op  een  
 misverstand  moest  berusten.  De  sluwe  Soesoehoenan  riep,  
 zoodra  hij  de  nota  had  ingezien,  glimlachende  uit,  dat de Rijksbestuurder  
 hem  verkeerd  begrepen  had  en  dat  dit dadelijk aan de 
 regenten  zou  worden  medegedeeld, en genoemde staatsdienaar, die  
 maar  niet  zoo  gereedelijk  wilde  toegeven  dat  hij  de  dwaze  rol  
 die  men  hem  toeschreef,  werkelijk  had  gespeeld,  kreeg  een  
 wenk  dat  hij  niet  beter  doen  kon,  dan  in  de  verklaring  van  
 zijn  souverein  te  berusten ’).  Kort  na  deze  belachelijke  geschie-  
 denis  werd  de  Soesoehoenan  door  een  hevigen  buikloop  aange-  
 tast,  die  den  l sten  October  1820  een  einde aan zijn leven maakte.  
 Onder  de  voorzichtige  leiding  van  den  waarnemenden  resident,  
 werd  de  oudste  zoon  des  overledenen  voorloopig  als  opvolger  
 voorgesteld  en  uitgeroepen,  en  den  31sten  October  in  tegenwoor-  
 digheid  van  nog  twee  Commissarissen  der  Hooge  Regeering,  
 onder  den  naam  van  Soesoehoenan  Pakoe  Boewänä  Y,  als  zoo-  
 danig  bevestigd.  De  overleden  vorst  liet  56  kinderen  en  146  
 kleinkinderen  na 2). 
 De  jeugdige  vorst  van  Jogjakarta,  die  den  27sten  Januari  
 1820  de  teugels  van  het  bestuur  zelf  in  handen  had  genomen,  
 mocht  ze  slechts  twee  jaren  voeren,  daar  hij den 6den  December  
 1822  in  21jarigen  leeftijd  plotseling  door  eene  beroerte  werd  
 weggerukt.  Een  zoon,  hem  den  25sten  Januari  1820  geboren,  
 was  in  het  laatst  des  volgenden  jaars  tot  Kroonprins  benoemd,  
 en  werd  nu  onder  den  naam  van  Amangkoe  Boewänä  Y  als  
 Sultan  uitgeroepen. 
 Pakoe  Alam  had  zieh  als  regent  en  voogd  van  Amangkoe  
 Boewänä  IY  den  vriend  der  Europeanen  betoond  en  den  jon-  
 gen  Sultan  zelven  voor  zijne  denkbeeiden  gewonnen.  Terwijl  
 Sultan  Sepoeh  aan  zijne  hovelingen  den  omgang  met  Europeanen  
 streng  verboden  had,  verkeerden  zij  nu  op  vertrouwelijken  
 voet  met  den  Yorst,  die  er  zelfs  een  genoegen  in vond de Euro-  
 peesche  gewoonten  en  kleederdracht  na  te  volgen.  De  anti-Eu-  
 ropeesche  partij,  aan  welker  hoofd  de  Pangeran  Dipä  Negärä  
 stond,  zag  dit  alles  met  klimmend  ongenoegen;  de  Pangeran  
 waagde  het  zelfs  den  Yorst  te  onderhouden  over  het  gevaar der  
 toenemende  landverhuringen,  die  natuurljjk  den  vijand  der  
 Europeanen  een  doom  in  het  oog  moesten  zijn.  Werkelijk  
 kleefde  daaraan,  voor  zoover  zij  die  vorstelijke  domeinen  be- 
 *)  Mjjer  in  T.  v.  N.  I.  I I I .  2.  610  vv.  s)  Mijer  t.  ».  p.  613  vv.