
 
        
         
		grahan  van  Ngantang,  en  vijf  palen  west  van  die  plaats,  bij  
 de  dessa  Botjok,  een  kleine  tjandi-ruine  op  een  terras,  ter-  
 wijl  daarachter  een  kleine  hoogte  verrijst.  Bij  het  tempeltje  
 staat  een  vrouwen-  en  op  de  hoogte  een  zeer  fraai  mannenbeeid. 
   Beide  verraden  echter  door  hun  stijl  den  lateren  Mädjä-  
 pahit-tijd. 
 Haarmate  in  dit gedeelte van Java  Boeddhistische  overblijfselen  
 zeldzamer  zijn;  verdient  het  te  meer  opmerking  dat  in  het bosch  
 Pengadjaran  bij  Bajem,  tien  palen  west  vaD Ngantang,  een groep  
 van  zeven  in  een  halven  kring  geplaatste  en  zeer  middelmatig  
 bewerkte  beeiden  wordt  aangetroffen,  waarvan  het  middelste  
 klaarbljjkelijk  een  Boeddha,  de  zes  andere  Boeddhistische  heiligen  
 voorstellen.  Haast  die  Boeddha-beelden  ligt  echter  weder  
 een  Handi,  de  aan  Siwa  gewijde  stier.  Hoopen  van gebakken en  
 gehouwen  steenen  in  den  omtrek  schijnen  te  bewijzen,  dat  ook  
 hier  weder  een  tjandi  heeft  gestaan.  Hog  staat  een  zeer  kleine  
 tjandi  van  gebakken  steen  in  het  bosch  Tengiling,  twee  palen  
 ten  noordoosten  van  Bajem,  en  daarbij  alweder  een  groep  
 Siwai'etische  beeiden. 
 Wij  begeven  ons  thans  weder naar Malang  en  slaan  vandaar,  
 in  zuidoostwaarsche  richting,  den  weg  in  naar  de vijf palen  ver-  
 wijderde  dessa  Kidal,  waar  wij  een  zeer  fraaien  tjandi  aantref-  
 fen,  die  bij  den  naam  van  Tj.  Kidal  bekend  is.  Hij  rustopeen  
 voetstuk  dat  acht  voet  hoog  is  en  waarvan  elke  zjjde  24  voet  
 meet.  De  tempel  springt  daarop in ,  zoodat  er  een smalle omgang  
 overblijft,  en  verheft  zieh  omstreeks  22  voet  boven  het  voetstuk.  
 De  ingang  is  aan  de  westzijde,  aan  de  drie  andere  zijdentreden  
 uitstekken  met  nissen  naar  voren.  Het  lijstwerk  is  fraai,  de  keu-  
 rig  bebeitelde  Ornamenten zijn in  kwistigen  overvloed voorhanden.  
 Een  vervaarlijke  Banaspati  boven  den  ingang,  kleinere  boven  
 de  nissen,  Singa’s  aan  weerszijden  van  den  trap  en  op  de  vier  
 hoeken,  drie  inbasreliefgehouwen  Garoeda’s , half mensch,  half  
 vogel,  vormen  verder  de  voornaamste  uitwendige  versiering. Het  
 dak  gaat  op  met  inspringende  lijsten-,  in  het  midden  en  aan  de  
 hoeken  met  uitkomende  Ornamenten  bebeiteld,  en  tweemaal  af-  
 gewisseld  door  een  rjj  läge  nissen,  door  vierkante  steenen 
 gescheiden.  De  kamer,  zes  voet  in  ’t  vierkant,  heeft  muren  
 zonder  nissen  en  een  op  de  gewone  wijze  gevormd  gewelf.  Deze  
 tjandi  is  een  der  best  bewaarde  van  Java;  alleen  het  topstuk  
 van  het  dak  is  afgestort.  Tegenover  zijn  ingang  kon  men  vroe-  
 ger  de  thans  schier  geheel  gesloopte  overblijfselen  opmerken  
 van  even  zulk  een  langwerpig  vierkant  gebouw,  als  wij  reeds  
 meermalen  bij  de  tjandi’s aantroffen.  Op  twaalf  schreden  afstands  
 van  elke  zijde  des  tempels  vindt  men  nog  de  overblijfselen  
 van  een  ringmuur  van  gehouwen,  en  op  een  dertigtal  schreden  
 van  dezen,  die  van  een  tweeden  ringmuur  van  gebakken  
 steen.  Bovendien  liggen  in  den  omtrek  nog  vele  steenen  ver-  
 spreid,  die  eenmaal  een  deel  der  muren,  poorten  en  andere  
 gebouwen  van  eene  Hindoestad  schijnen  te  hebben  uitgemaakt. 
 Yan  Kidal  noordoostwaarts  gaande  bereikt  men,  na  vijf  palen  
 te  hebben  afgelegd,  de  hoofdplaats  van  het  district  Pakis,  
 Toempang  geheeten.  Het  is  nabij  deze  plaats  dat  de  schoonste  
 der  Malangsche  tempels,  Tjandi  Toempang  of  Tjandi  Djägä,  
 wordt  gevonden.  Zooais  reeds  vroeger  werd  opgemerkt  heeft  hij  
 grooteovereenkomstmet  Tjandi  Panataran  in  Kediri.  Doch  h ie r   
 is  ook  een  deel  van  den  tempel  zelven  blijven  staan,  namelijk  
 de  poort,  het  portaal  en  een  gedeelte  van  den  muur,  zoodat  
 het  geheel  tot  opheldering  van  den  bouw  van  Tj.  Panataran  
 kan  strekken.  Ook  hier  stond  de  tempel  op  een  terrasvormig  
 voetstuk  met  twee  aan  alle  kanten  inspringende  verhoogingen,  
 zoodat  een  omgang  om  elke  verhooging  gevormd  werd.  De  
 onderbouw,  zes  voet  hoog,  was  74  voet  lang  en  aan  de  oost-  
 zjjde  46  voet  breed,  maar  aan  de  voor-  of  westzijde  mat  het  
 front  slechts  20  voet,  Het  geheel  behield  namelijk  slechts  over  
 44  voet  de  volle  breedte  en  versmalde  zieh  dan  door  viermaal  
 gelijkelijk  aan  beide  zijden  in  te  springen.  In  de  laatste  en  
 tevens  de  diepste  insprongen  bevonden  zieh  de  trappen  die  naar  
 het  eerste  terras  voerden.  Op  dit  terras  verrees  de  eerste  verhooging, 
   bestaande  uit  een  aan  de  hoeken  insprängend  voetstuk  
 van  16  duim  hoogte en een  zieh  daarop  verheffend  gebouw,  dat  
 herhaaldelijk  kleine  in-  en  uitsprongen  vormde.  Dit  gebouw  had 
 met  het  voetstuk  eene  hoogte  van  11£  voet,  terwijl  het  bijna 
 8*