
van Timbanganten naar Tjikalong afgevaardigd om met den
Pangeran over zijne onderwerping te onderhandelen, toen de
Hooge Regeering harerzijds den vaandrig Kuffeler met een par-
donbrief voor den Pangeran naar Tjkalong zond, tevens met
last om Soerapati te bevelen zieh dadelijk naar Batavia te be-
geven. Even ongezind om zieh in de boofdstad te vertoonen, als
om zieh de onderhandeling uit de band t e , laten nemen, riep
deze de beslissing van kapitein Ruys in , die, ofseboon zelf
najjverig op de gewichtige röl aan Kuffeler opgedragen, echter Soerapati
krenkte door hem te gelasten aan den luitenant van Happel
te gehoorzamen, dien hij in allerijl mede naar Tjikalong afyaardigde.
Te midden dezer spanning bad de samenkomst van Pangeran
Poerbaja met Kuffeler plaats. De Bantensche prins las den par-
donbrief en toonde zieh bereid in zijn lot te berusten, toen
Kuffeler de dwaasheid beging hem met al zijne volgelingen de
kris af te eischen, wat voor den Javaan eene diepe vernedering
is. De Pangeran beklaagde zieh in gematigde woorden over de
grievende behandeling die een ondergeschikt officier zieh veroor-
loofde tegen een prins die toch door de Compagnie in genade
was aangenomen. Kuffeler werd ruw; Soerapati, reeds in verbitterde
stemming en verontwaardigd over de aanmatiging van
den vaandrig, trad tusschenbeide; de afgifte van de kris werd
tot den volgenden dag uitgesteld, maar Kuffeler voer hevig uit
tegen de tusschenkomst van den gewezen slaaf. In den nacht
verdween Poerbaja in alle stilte uit Tjikalong en kort daarna
werd Kuffeler met zijne Soldaten plotseling door de bende van
Soerapati aangevallen. Met verlies van 20 man ontkwam hij met
moeite naar de schans te Tandjoeng Poera. Dat Soerapati uit
eigen aandrift en niet in samenspanning met Pangeran Poerbaja
gehandeld had, bewees deze laatste, toen hij zieh twaalf dagen
later vrijwillig kwam overgeven. Soerapati zwierf nu met zijne
bende in de omstreken van Galoenggoeng “) rond, en bleefdoof
J) Eene desa Galoenggoeng vindt men op de kaart van Junghahn tusschen Ma-
ngoendjaja (Manondjaja) en Pasir Pandjang, In den tijd waarvan wij hier spreken,was
Galoenggoeng of Sindangkasih (welke laatste naam evenzeer nog overig is in eene desa
een weinig ten N. O. van Mangoendjaja; zie de kaart der Oosterhelft van de Preanger
in den Atlas v. N. I.) een landschap onder het bestuur van een Demang, ondergevoor
de aanmaningen van van Happel om zieh te onderwerpen
ofschoon hem vergiffenis werd toegezegd. De Hooge Regeering
had destijds alle reden om te vreezen, dat de uitzetting derEn-
gelschen uit Banten den aanval eener Britsche scheepsmacht op
Batavia ten gevolge zou hebben, en de zorg voor eigen behoud
verhinderde haar troepen tot vervolging van den muiteling be-
schikbaar te stellen, Toen het onweder voorhij was gedreven,
werd het opvatten van Soerapati aan de krachtige hand van
Couper toevertrouwd; maar ofschoon deze ervaren officier hem
een groot verlies toebracht, kon hij niet beletten dat Soerapati
ontsnapte en te Kartasoera bij den Soesoehoenan een veilige
schuilplaats vond.
Aan Couper was nog een andere gewichtige last opgedragen,
de regeling van het bestuur in de Preanger-regentschappen. Hij
hield te Tjeribon eene samenkomst met de regenten dier gewesten
, bepaalde het aantal huisgezinnen waarover ieder hunner
bewind zou voeren, en gelastte hun, met vermijdiDg van alle
inbreuk op elkanders gebied, hunne Volkeren volgens de oude
wetten en gebruiken te besturen, zonder van iemand bevelen
te ontvangen, veel minder ze uit te voeren, dan die hun door of
van wege de Compagnie door tusschenkomst der opperhoofden
te Tjeribon en Tandjoeng Poera zouden worden overgebracht.
Ook moesten zij zieh verbinden, voor zooveel de belangen van
den landbouw zouden toelaten, houtkappers aan de Compagnie
te leveren, en voorts alle zwervelingen of oproermakers op te
vatten of te verdrijven. De hoofden aan welke deze instructien
gegeven werden, waren de Pangeran van Soemedang, die zieh
in 1677 onder bescherming der Compagnie had gesteld1); de Demang
van Timbanganten, dien de commissaris van Dijckin 1681
tot regent van Bandong had verheven 2) ; de Toemenggoeng van
Soekapoera; de Toemenggoeng van Galoenggoeng en Parakan
schikt aan den Toemenggoeng van Parakan Moentjang. Deze Demang had, volgens in-
landsche berichten, partij gekozen voor Soerapati en werd daarom door Couper opgevat.
Zie Holle in T. v. I, T. L. en Vk. XVII. 331, 332; vgl. de Jonge, V II. 371, waar
onder «Goelongon« klaarblijkelijk dit Galoenggoeng is te verstaan.
Zie boven, blz. 393.
2) Van Dijck bij de Jonge, VII. 371.