
 
        
         
		Nu  de  Madoerecsche  oorlog  ten  einde  was  gebracht,  achtte  
 van  Imhoff  den  tijd  gekomen  om  de  langduriger  en  gewichtiger  
 reis  naar  Oost-Java  te  ondernemen.  Ofschoon  nog  een  poos  door  
 ongesteldheid  opgehouden,  ging  hjj  den  24s*en  Maart  1746  aan  
 boord  van  het  schip  de  Hersteller,  dat  eerst  den  2den  April  
 het  anker  liet  vallen  op  de  reede  van  Rembang,  waar  hij  
 inet  zijn  aanzienlijk  gevolg  door  den  Commissaris  Verijssel  
 werd  verwelkomd  ').  Yandaar  begaf  zieh  van  Imhoff  over  zee  
 eerst  naar  Soerabaja  en  vervolgens  naar  Soemenep, — bezocht  
 daarna Pasoeroean  en  Gresik, — regelde , naar Sambilangan over-  
 gestoken,  de  zaken  van  het  eiland  Madoera, —  en  voer  daarop  
 naar  Djapara  en  Samarang,  op  welke  laatste  plaats  hij  den 9den  
 Mei  een  bezoek  ontving  van  den  Soesoehoenan. Den 12den verliet  
 van  Imhoff  Samarang  om  de  onderhandelingen  met  den  vorst  
 van  Mataram  in  zjjne  hoofdplaats  zelve  voort  te  zetten. Door het  
 gebied  van  Mataram,  Bagelen  en  Banjoemas  vervolgde  daarna  
 de  Gouv.  Gen.  zijne  reis  om  den  Slamat heen naar Tagal en van-  
 daar  naar  Tjeribon,  Indramajoe  en  Panaroekan,  terwijl  hij  den  
 lOden  Juni  in  het  kasteel  te  Batavia  terugkeerde.  Indien  de  
 Bewindhebbers  der  Compagnie  hadden  kunnen  goedvinden uit het  
 verhaal  dezer  eerste  grootere  reis  over Java ook maar datgene pu-  
 bliek te maken wat tot de kennis van land en volk kon opleiden, zou-  
 den zij Nederland althans ten deele de schände bespaard hebben, dat  
 later  geslacht,  niet  zonder  grond,  de  ontsluiting  van Java voor de  
 wetenschap  aan  het  Engelsche  tussehenbestuur  kon  toeschrjjven.  
 Yan  Imhoff wijdde  overal zijne aandacht aan de merkwaardigheden  
 van  natuur  en  kunst  die  zieh  op  zijnen  weg  voordeden.  Hij  
 bezocht  het  heiligdom  te  Giri,  nog  altijd  onder  het  bestuur  
 staande  van  een  geestelijken  Pangeran,  die  nog  altijd  was  vrij-  
 gesteld  van  alle  opbrengsten,  behalve  dat  hij  dagelijks  tienman  
 ten  dienste  der  bezitting  te  Gresik  moest  stellen.  Hij  gelastte  
 den  ingenieur  Müller  om  een  kaart  te  vervaardigen  van  de  
 monden  der  Solo-rivier,  daar  hemzelven  de  tijd  tot nauwkeuriger  
 opneming  ontbrak.  Hij  bezichtigde  op  de  reis  van  Soerakarta 
 *)  Het  dagregister  dezer  reis  is  opgenomen  in  Bijdr.  t.  I .  T.  L.  en  Vk.  I.  
 370—440. 
 naar  Mataram  de  ruinen  van  Prambanan  '),  en bracht in laatstge-  
 noemd  gewest  een  bezoek  aan  de  nabij  het  Zuiderstrand  gelegen  
 lustplaats  des  Soesoehoenans,  Gading  genaamd.  Te  Tjeribon nam  
 hij  het  graf  van  Soenan  Goenong  Djati  en  de  lustplaats  van  
 Sultan  Sepoeh  in  oogenschouw,  en  van  vele  andere  plaatsen  
 worden  een  aantal  merkwaardige  bijzonderheden  in  zijn  reisver-  
 haal  vermeld.  Yan  meer  belang  nog  zijn  de  statistieke  gegevens  
 die  hij  omtrent  de  bezochte  gewesten  verzamelde.  Het  district  
 Soerakarta  schat  hij  op  36,000  huisgezinnen,  ieder  gemiddeld  
 vier  personen  teilende,  en  staande  onder  12 Wadänä’s , waarvan  
 vijf  ten  hove  leefden  en  de  overigen  ieder  in  hun  gebied.  Het  
 district  Mataram  werd  volgens  zijne  opgave  gerekend  op  20,000  
 tjatjah’s  of  huisgezinnen;  en  hij  leert  ons  dat  het,  onder  het  
 opperbestuur van den Soesoehoenan en zijne beide rijksbestuurders,  
 door  drie  inlandsche  hoofden  geregeerd  werd.  In  het  algemeen  
 prijst  hij  de  schoonheid en vruchtbaarheid dezer  beide provincien,  
 en  voegt  er  bij  dat  ook  Pänarägä,  Madioen  en  Kadoe  en  de  
 landen  längs  de  boorden  der  Solo-rivier,  volgens  de  hem gedane  
 mededeelingen,  niet  minder  bevoorrecht  waren,  „zoodat zekerlijk  
 dit  bovenland  voor  een  der1 schoonste  van  de  bekende  wereld  
 te  houden  is,  brengende  alles  voort  wat  tot  ’s  menschen  onder-  
 houd  behoort,  kost  en  kleederen;  want  het  geweef  is  hier  alzoo  
 wel  van  belang  als  het  gezaai.“  Ongelukkiger  wijze  werden  in  
 Mataram  de  welvaart  gestremd  en  de  oogsten  bedorven  door  de  
 omzwervingen  van  oproerige  prinsen,  die  de  arme  bevolking  tot  
 het  ontvluchten  harer  woningen  en  de  verwaarloozing  harer  ak-  
 kers  noodzaakten.  Bagelen,  op  14000  huisgezinnen  gerekend,  
 was  minder  rijk  in  rijstvelden,  maar  leverde  daarentegen  een  
 overvloed  van  katjang  2) ,  aardvruchten,  tabak,  indigo,  kapas  
 en  vruchtboomen,  die  de  bevolking  in  staat  stelden  zieh  in Kadoe  
 en  elders  door  ruiling  van  de  noodige  rjjst  te  voorzien. Yan 
 *)  Zie  boven,  bl.  90. 
 2)  Er  staat  in  de  uitgave,  bl.  410,  »kadjangbomen.»  Dit  zal  wel  »kadjangboonen*  
 moeten  zijn.  K a d j a n g   voor  K a t j a n g   is  de  gewone  spelling  van  dien  tijd.  In  het  
 geheel  laat  de  zniverheid  van  den  uitgegeven  tekst  te  wenschen  over.  Op  bl.  370,  
 r.  10  v.  o.,  wordt  de  zin  door  de  lezing:  »op  ’t  schip  Oest  geweest  zij nde" , in plaats  
 yan  »op  ’t  schip  Oestgeest  zijnde«  (zie  boven,  bl.  442),  geheel  bedorven.