
 
        
         
		doener  bij  uitnemendheid,  den  Mahajogi  of  grooten.  bedelaar  te  
 zien?HMocht iemand het echter,  ook na deze opmerkingen, vreemd  
 blijven  vinden,  dat  deze  voorstelling  op  Java  zoo  bepaaldelijk  
 de  overhand  erlangde,  dan  zij  de  volgende  gissing  van  den  
 heer  Leemans  aan  zijne  overweging  aanbevolen,  dat  wellioht  de  
 eerste  landverhuizers  die  den  dienst  van  Siwa  van het vaste land  
 van  Indie  naar  den  Archipel  overbrachten,  op die  eilandenwereld  
 een  algemeen  vereerden  god  vonden  dien  de  inboorlingen  zieh  
 voorstelden  en  misschien  op  ruwe  wjjze  afbeeldden  als  een  be-  
 jaarden  man,  gewapend  met  een  driepuntige speer, welke laatste  
 meer  bijzonder  aanleiding  gaf  om  hem  met  den  god  der  vreem-  
 delingen  te  vereenzelvigen. 
 Deze  gissing  brengt  ons  als  van  zelve  eene  geheimzinnige  gestalte  
 voor  den  geest,  aan  welker  verklaring  Wilhelm  von Humboldt  
 en  Lassen  veel  moeite  en  scherpzinnigheid besteed hebben ;  
 ik  bedoel  die  van  Sangjhang  Goeroe  of Batärä Goeroe  (de  god-  
 delijke, de vereerenswaardige leermeester), die aan genoemde schrij-  
 vers  alleen  bekend  was  uit de  mythologische geschriften der Java-  
 nen,  de  Kändä  en Manik-mäjä 2) , en  uit  de door Raffles gegeven,  
 maar geen vertrouwen verdienende verklaring van de  groote inscrip-  
 tie  die thans op Minto-house  in  Schotland bewaard wordt3). Zonder  
 twijfel  is  Batärä  Goeroe  eene  uit  syncretisme  geboren,  meer  
 Hindoe-Javaansche  dan  eigenlijk  Hindoesche  en  tamelijk  vlot-  
 tende  en  onzekere  gestalte,  die  somtijdsaan  Yischnoe en somtijds  
 aan  Boeddha  doet  denken.  Steeds  wordt  Batärä  Goeroe  als  de  
 eerste  emanatie  uit  het  onzijdige  grondwezen,  de  hoogste  per-  
 soonlijke  god  en  wereldschepper  voorgesteld,  en  hij  is  dus  wat  
 voor  de  theistische  Boeddhisten  Boeddha,  voor  de Yischnoei'eten  
 Yischnoe  en  voor de  Siwaieten  Siwa  was.  Maar  toch  zal hij zieh  
 ongetwijfeld  het  best  met  Siwa  laten vergelijken, zoolang men zal  
 moeten  erkennen  dat  het  Siwaisme  toch  in  den  grond  de  gods-  
 dienst  van  de  groote  meerderheid  der  Hindoe-Javanen  was. Van- 
 *)  Zie  Beel  I ,   blz.  333  r .;  vgl.  ald.  bl,  419. 
 *)  Vgl.  Dl.  I ,  blz.  416  v. 
 3)  Zie  hierboven  blz.  31. 
 daar  dan  ook  dat  Batärä  Goeroe  in  de  nieuw  Javaansche  be-  
 werking  der  Brätä  Joedä  steeds  de  plaats  inneemt  van  den  Siwa  
 van  ’t  oorspronkelijk  Kawigedicht,  en  dat  hij  er  evenals  deze  
 ook de bijnamen Giri-nätä (de Bergvorst) of Batärä-giri (de Berggod)  
 draagt, overeenkomende met den naam Giriga,  die aan Siwa door de  
 Hindoes  gegeven  wordt  *).  Maar  zou  Siwa als Batärä Goeroe, die  
 in  de  literatuur  der  Hindoe-Javanen  zulk  eene  groote  plaats  inneemt  
 ,  in  hunne  beeidende  kunst  niet  vertegenwoordigd  zijn ?  
 Dit  schijnt mij  zoo  weinig aannemelijk, dat er omtrent den nauwen  
 samenhang  van  den  Batärä  Goeroe  der  Javaansche  gedichten  en  
 den  grooten  boeteling  der  Javaansche  beeldhouwers  schier  geen  
 twijfel  bij  mij  bestaat. 
 Doch  met  deze  voorstelling  van  een  leerenden asceet ging eene  
 andere  zjjde  van  Siwa’s  voor  zoo  velerlei  beschouwing  vatbare  
 gestalte  voor  de  Hindoe-Javanen  niet  verloren.  Het  meest  werd  
 hij,  evenals  in  Hindostán,  vereerd  en  gehuldigd  als  de  leven-  
 schenker,  waarom  hem  de., met  mächtige  teelkracht  toegeruste  
 stier  werd  gewijd,  die  onder  den  naam  van  Nandi  als  zijn  wa-  
 hana  werd  gedacht  en  vaak zelfs in zijne  plaats werd aangeroepen.  
 Reeds  meermalen  is  ons  gebleken  dat  de  Nandi’s  op  Javaverre  
 van  zeldzaam  zijn,  doch  daar  zij  tot  geene  bijzondere  vragen  
 aanleiding  gegeven  hebben,  behoeven  wij  er  niet  verder  bij  stil  
 te  staan.  Maar  uit  dezelfde  voorstelling  van  Siwa  is  ook  de  ge-  
 woonte  ontsprongen  om kegelvormige steenen  of lingga’s voor hem  
 op  te  richten,  als  Symbolen  der  inannelijke  teelkracht. Op  gelijke  
 wijze  wordt  zijne  sakti  of  gemalin,  die  onder  de  namen  van  
 Párwati  of  Doerga  als  het  vrouwelijke  beginsel  gedacht  wordt  
 (als  de  godin  der  verdelging  heet  zij  Kali,  de  vrouwelijketijd),  
 symbolisch  voorgesteld  door  de  joni,  het  teeken  der vrouwelijke  
 ontvangbaarheid. 
 Het  is  ons  in  ons  overzicht  der  monumenten  uit den  Hindoe-  
 tijd  dikwijls  gebleken,  dat  ook  op  Java  de  woestenatuurdienst,  
 die  aan  de  mannelijke  voortbrengingskracht  en  de  vrouwelijke  
 ontvangbaarheid  onder  de  beeiden  van  lingga  en  joni  religieuse 
 l)  Cohen  Stuart,  Brätä  Joedä  I .  234,  235. 
 II.