
 
        
         
		element,  dat  wemelt  van  woorden  en  uitdrukkingen  die  geen  
 enkele  inlander  meer  verstaat.  Maar  ofschoon  de  zin  van  geen  
 enkel  dezer  opschriften  nog  geheel  is  ontcijferd,  is  toch  zooveel  
 door  de  heeren  Cohen  Stuart  en  Kern  aan  het  licht  gebracht,  
 dat  zjj  reeds  nu  als  een  belangrjjke  bron  voor  Java’s  oude  ge-  
 schiedenis  kunnen  beschouwd  worden. 
 Bijna al  de stukken waren oorspronkeljjk met de grootste zorgvul-  
 digheid gedagteekend. Bij het jaartal volgens de tijdrekening van Sä-  
 kä worden de naam van de maand, het aantal dagen sedert de nieuwe  
 of volle  maan  verloopen,  de  naam  van  den  weekdag  volgens  de  
 vijf-  zes-  en  zevendaagsche  week  ‘),  soms  ook  de  woekoe,  het  
 uur  van  den  dag  en  andere  chronologische  en  astronomische  
 bepalingen  gevoegd.  Yan  verscheidene  stukken  wordt  echter,  door  
 het  verloren  gaan  van  het  begin,  de  datum  thans  gemist. 
 Yele  dezer  stukken  missen  het  slot  of zijn slechts in fragmenten  
 bewaard,  maar  schier allen  vertoonen niet alleen in den uiterlijken  
 vorm,  het  schrift  en de taal, maar ook in den inhoud eene verwant-  
 schap,  die  het  mogelijk maakt veel wat in het eene duister is door  
 vergelijking  van  het  andere  op  te  helderen.  In  den  kanselarij-  
 stijl  waarin  zij  geschreven  zijn,  en  die  zieh  op  merkwaardige  
 wijze  gelijk  blijft,  wanneer  men  in  aanmerking  neemt  dat  de  
 oudste  en  de  jongste  stukken  door  eene  tusschenruimte  van  om-  
 streeks  vijf  en  eene  halve  eeuw  gescheiden  zijn,  komen  geheele  
 reeksen  van  woorden  en  uitdrukkingen  voor,  die  in  ieder  stuk  
 met  geringe  wijziging  terug  keeren,  en  een  soort  van  formulier  
 vormen  dat  in  ieder  bijzonder  geval  naar  gelang  der  omstandig-  
 heden  werd  ingevuld.  Over  ’t  algemeen  hebben  de  stukken  be-  
 trekking  tot  vorstelijke  gunstbewijzen,  zooals  het  toewijzen  van  
 giften  of  leenen  van  landen,  doorgaans  met  nauwkeurige  grens-  
 bepaling,  de  aanstelling  tot  staatsambten,  de  toekenning  van  
 privilegien  enz.,  en  zij  worden  soms  besloten  en  bekrachtigd  
 door  plechtige  aanroeping  der bovenaardsche machten als getuigen  
 der  verleende  gunst  en  wrekers  van  alle  schending  daaraan  
 weérvaren.  Daarmede  gaan talrijke toespelingen op oude gebruiken 
 9   Vgl.  D.  I ,   bl.  503. 
 en  toestanden  gepaard.  Hier  worden  verschillende  beroepen  en  
 bedrijven,  daar  hanengevechten  en  andere  speien,  elders  bijzon-  
 derheden  omtrent  spijzen  en  dranken  of  kleeding  en  staatsie,  
 zooals  het  gebruik  van  verschillende  blanketsels  en  van witte  en  
 driekleurige  zonneschermen,  vermeld.  Yan  de  voortgezette  ont-  
 cijfering  dezer  geschriften,  waarvan  nog  slechts  enkele  ons  meer  
 volledig  onthuld  zijn, mag  men  nog  vele  leerrijke bijdragen  tot de  
 kennis  van  oud-Javaansche  toestanden  en  instellingen verwachten. 
 Op  de eerste in de rij  der uitgegeven oorkonden is de hier gegeven  
 beschrijving,  althans wat den  uitwendigen vorm betreft,  slechts ge-  
 deeltelijlc  toepasselijk.  Deze  werd  aan het Genootschap geschonken  
 door  Pangeran  Ngabehi  te  Jogjakarta.  Zij  bestaat  uit  drie  veel  
 grootere,  meer  Vierkante,  slechts  aan  eene  zij de,  maar  met  17  
 tot  22  regels  beschreven  platen,  die  in  het midden  der bovenzijde  
 een gaatje hebben,  waardoor  zij  met  een  koperen  kettingje  waren  
 aaneengeregen  om  ze  zoo  gezamenlijk  te kunnen  ophangen.  Deze  
 oorkonde  is  van  ’t  jaar  van  Säkä  8 1 1 ,  de maand  Sräwana,  den  
 12den  Jag  der  wassende  maan,  Maandag-Mawoeloe-Oemanis  
 (Legi),  ’)  overeenkomende  met  den  12den  Juli  919  onzer  tijdrekening. 
   De  XYnde  ,  op  ’s Rijks  Museum  van Oudheden te Leiden  
 voorhandene  oorkonde,  die  mede  slechts  de  eene  zij de eener  
 groote  plaat  beslaat,  en  mede  uit  Jogjakarta  afkomstig  is ,  heeft  
 ook  in  het  schrift  met  No.  1  groote  overeenkomst.  Ongelukkig  
 is  van  de  plaat  een  groot  stuk  verloren  gegaan ,  zoodat het eerste  
 derde  van  al  de  regels en daarmede ook het jaarcijfer gemist wordt. 
 Wij  moeten  wat  langer  stilstaan  bij  de  tweede  oorkonde,  het  
 oudste,  uitvoerigste  en  uit  ieder  oogpunt  belangrijkste  en  leer-  
 zaamste  stuk  der  gansche  verzameling,  en  tevens  dat  waarvan  
 de  verklaring,  dank  zij  vooral  de  bijzondere  zorg  door  Prof.  
 Kern  er  aan  besteed,  het  verst  gevorderd  is.  De  inscriptie  is  
 geheel  en  ongeschonden  voorhanden  en  bestaat  uit  elf  bladen, 
   die  door  een  inlander  bij  het  graven  van  een  put  in  de  
 dessa  Djähä,  residentie  Soerabaja,  werden  opgedolven.  Het  
 stuk  begint  met  eene  dagteekening  van  bijzondere  uitvoerig- 
 9  Vgl.  Dl.  I.  503.  Mawoeloe  is  de  naam  van  een  dag  der  zesdaagsche  week.