
 
        
         
		den  Oosthoek  bleven  op  zieh  zelven  staan, waardoor het mogelijk  
 werd  hen  in  Augustus  1719  uit  onderscheidene  sterkten  te  ver-  
 drijven.  Arjä  Mataram  zag  zieh  weihaast  door  den  nood  gedwon-  
 gen  zieh  met  vrouwen  en  kinderen  aan  de  onzen  over  te  geven.  
 Op  den  eisch  van  den  Soesoehoenan  werd  hij  aan  dezen  uitge-  
 leverd  en  met  zes  zonen  en  twee  schoonzoons  geworgd  "). 
 Tegen  het  einde  van  1719  werd  het  opperbevel  weder  aan  
 den  grijzen  Bergman  opgedragen,  die  in  het  volgende  jaar,  in  
 vereeniging  met  de  troepen  des  Soesoehoenans,  aan  Blitar  en  
 Poerbäjä  gevoelige  slagen  toehracht.  Die  Pangerans  vluchtten nu  
 oostwaarts  naar  Djipang  en  Madioen,  maar  werden ook derwaarts  
 vervolgd  door  twee  legerkorpsen,  waarvan  het  eene, hoofzakelijk  
 uit  Compagnie’s  troepen  bestaande,  onder  Bergman  zelven  zieh  
 over  zee  van  Samarang  naar Gresik begaf; het  andere,  onder van  
 Spree  en  den  Adipati  Mangkoe-Prädjä,  bevelhebber  van het leger  
 des  Soesoehoenans,  over  land  oostwaarts  trok.  In  Djipang  ver-  
 eenigden  zieh  de  beide  korpsen  om  gezamenlijk  den  vijand  aan  
 te  tasten,  dien  zij  uit  zijne  voornaamste sterkten verdreven, maar  
 de  vlucht  niet  konden  beletten  naar  het  Malangsche  gehergte,  
 waar  Wirä  Negärä  hem  een  schuilplaats  verleende  2).  Het  doel  
 van  den  volgenden  veldtocht,  die van 1721, werd nn den vijand in  
 dit  gebergte in te sluiten en door gebrek tot de overgave te dwingen.  
 Maar  in  de  volvoering  van  het  plan  werd  veel  tegenspoed  on-  
 dervonden,  die  deels  aan  de  traagheid  en  den  onwil  der Javaan-  
 sche  troepen,  deels  aan  het  uitbreken  van  ziekten  in  het  leger  
 te  wijten  was.  In  September  besloot  men,  wegens  den  nade-  
 renden  regenmoeson,  de  vervolging  te  staken  en  de  kantonne-  
 menten  aan  het  strand  te  betrekken.  Maar  ook  de  vijand  leed  
 aan  uitputting  en  Pangeran  Blitar  werd  zelf  daarvan  het  slacht-  
 offer  en  verloste  door  zijn  dood  den  vorst  van  Mataram  van zijn  
 gevaarlijksten  vijand  3). 
 Nu  bleven  hoofdzakelijk  nog  Poerbäjä  en  Wirä  Negärä  te 
 ')   Zwaardecroon  bij  de  Jonge,  IX ,  60.  Is  de  wreede  tereohtstellmg  van  9  rebellen  
 te   Kartasoera,  die  Valentijn  IV.  I.  209  beschrijft,  soms  eene  opgesierde  voorstelling  
 van  dit  feit? 
 2)  Zwaardecroon  bij  de  Jonge,  IX.  67  v.  s)  Zwaardecroon  bij  de  Jonge,  IX.  72. 
 bestrijden  over,  die  van  tija  tot  tijd  uit  het  Malangsche het aan-  
 grenzende  gebied  door  strooptochten  verontrustten.  In  1722 zond  
 de  Compagnie  versehe  troepen,  maar  men  deed  niet  veel  meer  
 dan  den  vijand  in  het  oog  houden,  die  meer  en  meer  aan  gebrek  
 ten  prooi  werd.  Meer  door  kommer  en  eilende  dan  door  de  
 wapenen  gedwongen,  kwam  zieh  eindelijk  Pangeran  Poerbäjä in  
 1723  te  Soerabaja  voor  de  Compagnie  vernederen.  Met  hem ga-  
 ven  zieh  ook  onderscheidene  andere  hoofden  met  vrouwen  en  
 kinderen  op  genade  over.  Onder  hen  bevonden  zieh  Mangkoe  
 Negärä,  de  zoon,  en  Dipä  Negärä,  de  halve  broeder  des  Soesoehoenans, 
   alsmede  Wirä  Negärä,  de  laatst  overgebleven  zoon  
 van  Soerapati'). 
 Toen  de  Hooge  Regeering  in  Mei  1 7 2 3   bericht  ontving  dat  
 de  oorlog  geeindigd  was,  bepaalde  zij  dat  den  1 0 den  Juli  een  
 dank-  en  bededag  zou  gehouden  worden.  Een  dergelijke  feest-  
 viering  had  ook  den  22sten April  des  vorigen jaars  plaats gehad,  
 omdat  toen  de  hoofdstad  van  Ned.  Indie  zelve aan een zeer groot  
 gevaar  was  ontsnapt,  ik  bedoel  aan  de  samenzwering  van Pieter  
 Erberveld,  die  in  het  laatst  van  1 7 2 1   ontdekt  werd,  terwijl  zij  
 op  Nieuwjaarsdag  tot  uitbarsting  had  moeten  komen.  Erberveld  
 was  een  mesties,  uit  een  Duitschen  vader  en  eene  Javaansche  
 moeder  geboren,  en  bezitter  van  een  aanzienlijk  vermögen.  Met  
 de  hulp  van  een  Javaan,  Karta  Drija  geheeten,  had hij  zieh een  
 grooten  aanhang  weten  te  verschaffen,  waartoe  een  aantal  Mo-  
 hammedaansche  priesters  behoorden  ,  en  die  door  sommigen  op  
 wel  1 7 0 0 0   man  wordt  begroot,  en  had  hij  onder de eedgenooten  
 djimats  of  talismans  uitgedeeld,  die  hun  onkwetsbaarheid  ver-  
 zekerden.  Men  meent  dat  de  samenzwering  uitgebreide  vertak-  
 kingen  had  in  het  binnenland  en  zelfs  met  de  opstandelingen  in  
 Malang  in  betrekking  stond.  Het  plan  was  alle  Europeanen  te  
 Batavia  van  kant  te  helpen,  waarna  Erberveld  zieh,  onder  den  
 naam  van  Toewan  Goesti,  aan  het  hoofd  der  stad  zouplaatsen,  
 terwijl  Karta  Drija,  met  den  titel  van  Raden,  het gezagover de  
 Ommelanden  zou  voeren.  Den  2 8 sten  December  werd  de  Gouverl) 
   Zwaardecroon  t>ij  de  Jonge,  IX.  82.