
 
        
         
		verzwolgen.  Oneindig  grooter  was  het verlies van  menschenlevens  
 aan  de  zijde  van  Dipa  Nigara;  doch  wie  zal  wagen  het  te  be-  
 rekenen P 
 De  langdurige  krijg  had  de  Europeesche  meesters  van  Java  
 veel  beter  dan  ooit  te  voren  met  den  waren  aard  van  het  Ja-  
 vaansche  bestuur, met den wezenlijken toestand der  Vorstenlanden  
 bekend  gemaakt.  Het  was  gebleken  dat  de  opstand  weinig  vor-  
 dering  had  gemaakt  en gemakkelijk  te onderdrukken was geweest  
 in  de  gewesten  die  sedert  lang  door  het  Gouvernement  waren  
 beheerd,  dat  geen  der  door  ons  aangestelde  regenten  de  zijde  
 van  Dipa  Negara  had  gekozen,  dat  de  opstand  hoofdzakelijk  
 de  landen  der  Vorsten  en  enkele  sedert  kört  aan  ons  gezagon-  
 derworpen  gewesten,  zooals  Eadoe,  geteisterd  had.  Politieke  
 berekening  eischte  dus  eene  nieuwe  beperking  van  de  macht  
 der  Yorsten,  die  oob  aanbevolen  werd  door  het  onbetwistbare  
 feit,  dat  ieder  aan  het  inlandsch  bestuur  onttrokken  en onder de  
 hoede  van  het  Gouvernement  gesteld  gewest  door  öpheffing  van  
 velerlei  wanbestuur  en  verdrukking,  door bevordering van veilig-  
 heid  en  welvaart,  eene betere toekomst  te  gemoet  ging.  De eigen-  
 lijke kern der Yorstenlanden, de  landschappen Soekawati, Padjang,  
 Mataram  en  Goenoeng  Kidoel,  besloot  men  aan  den  Soesoehoe-  
 nan  en  den  Sultan  over  te  laten,  echter  met  dien verstände,  dat  
 de  aloude  ingewikkelde  grensscheiding  '),  waarvan  men  gedu-  
 rende  den oorlog meer  dan  ooit de schadelijke  gevolgen had onder-  
 vonden,  daar  zij  juist  de  voorname  oorzaak  geweest was waarom  
 de  in  Jogjakarta  uitgebroken  opstand  zieh  als  van zelf  over Soe-  
 rakarta  had  verbreid,  voor  een eenvoudigere en natuurlijkere  zou  
 plaats maken.  De  twee eerstgenoemde  gewesten werden dus in hun  
 geheel  aan  den  Soesoehoenan,  de  beide  andere  aan  den  Sultan  
 toegewezen,  en  de  grenzen  ¡500  geregeld  dat  alle  enclaves  van  
 het  eene  rijk  in  het  andere  vermeden  werden  2).  De  overige,  
 verder  van  de  hoofdplaatsen  gelegen  gewesten,  bestuurd  door  
 regenten ,  die  aan  de  vorsten  slechts  geringe belasting opbrachten  
 en  er  overigens  zeer  willekeurig  hiiishielden,  waren  onder  den 
 *)  Zie  boven,,  blz,  492. 
 ?)  Alles  wafc  hierover  is  voorgevallen is  aitvoerig uiteengezet bjj Nahuys,  I. 205—220. 
 naam  van  Mäntjä-negärä  ')  bekend  en  in  de  oostelijke  en weste-  
 lijke  Mäntjä-negärä  verdeeld.  De  eerste,  waaraan  het  spraak-  
 gebruik  den  naam  van  Mäntjä-negärä  meer  in  het  bijzonder  
 toekende,  bestonden  destijds,  in  het  algemeen  gesproken,  nog  
 uit  de  landschappen  waaruit  sedert  de  residenten  Madioen  en  
 Kediri  gevormd  zijn,  terwijl  Bagelen  en  Banjoemas,  benevens  
 Ledok,  dat  een  körte  poos  een  afzonderlijke  residente  vormde,  
 vervolgens  met  Kadoe  en  later  met  Bagelen  vereenigd  werd,  
 de  westelijke  Mäntjä-negärä  uitmaakten 2).  In  deze  gewesten was  
 het  wanbestuur  ten  top  gestegen  en  was  de  kleine  man  aan  
 grenzelooze  verdrukking  en  knevelarij bloot gesteld.  De oostelijke  
 Mäntjä-negärä  werden  in  1830  door  twee  hoöfdambtenaren  
 nauwkeurig  opgenomen.  Yan  de  34  belastingen  die  zij  er  in  
 zwang  vonden,  stelden  zij  al  dadelijk  äan  het  Gouvernement  
 voor  er  24  onmiddellijk  en  voor  altijd  af  te  schaffen.  De  arme  
 Javanen,  om  eenige  voorbeelden  te  noemen,  betaalden  eene  belasting  
 voor  het  wegen  der  padi  bij  de  voldoening  der  padjeg,  
 ofschoon  dat  wegen  nooit  plaats  vond;  voor  het  teilen  hunner  
 rjjstvelden,  ofschoon  daaraan  nooit  gedacht werd;  voor het bewijs  
 dat  zij  de  belasting  betaald  hadden,  ofschoon  dat  nooit  werd  
 uitgereikt.  Zij  betaalden  voor  de  wachthuizen  op  of  bij  de  rijst-  
 velden,  ook  wanneer  zij  geene  wachthuizen  bezaten;  voor  het  
 recht  om de taledeks te  zien  dansen,  ook al zagen zij  er  niet  naar  
 om;  voor  vrijStelling  van  arbeid  op  de  sawahs  van  den  Regent,  
 ook  al  werden  zij  tot  dien  arbeid  verplicht.  Aan  de  regenten  
 moest  voor  het  blanketsel  der  taledeks  zeker  bedrag  voldaan  
 worden,  ofschoon  het  nooit  door  die  regenten  werd  bekostigd;  
 bij  elke  aanklacht  omtrent  een  diefstal  waarvan  men  het  slacht-  
 offer  was,  moest  men  beginnen  met  zieh  aan  eene  heffing  te  
 onderwerpen.  Er  werd  eene  belasting  op  de  kuiten  geheven,die  
 ook  de  spillebeeneif  moesten  voldoen,  en  voor  het  onderhoud  
 der  blinden  werd  eene  opbrengst  van  de  eenoogigen gevorderd 3). 
 l)  Van  de  Javaansche  woorden  m ä n t j ä ,   vreemd,  afgelegen,  en  n e g ä r ä ,   land, 
 landschai>. 
 3)  Zie  Koorda,  Jav.  Ned.  Handwoordenb.  bl.  792i . 
 3)  Nahuys,  Verzam.  van  rapporten,  I .  49,  6 2 v.;  van  Deventer,  Bijdragen, 1 .178, 
 I I .  139.