
 
        
         
		en  zijne  opvolgers,  die  echter  den  beschouwer  niets  bijzonders  
 bieden.  De  Pangeran  Koedoes,  die  de  stamvader  schijnt  geweest  
 te  zijn  van  eene  lijn  van  regenten,  die  Koedoes  als vazallen van  
 Demak  bestuurden,  ligt  te  Koedoes  zelf  begraven  in  eene  met  
 zorg  onderhouden  tombe,  overdekt  door  een  grafhuis met muren  
 van  kalksteen,  die  geheel  opengewerkt  en  met  rosetten  en  
 andere  Ornamenten  op  Vierkante  vakken  versierd  zijn,  terwijl  
 daarbij  eene  hoogst  merkwaardige  moskee  verrijst,  met  een  
 vierkant  voorplein,  dat  door  een  minaret  in  den  vorm  van  een  
 Hindoe-tjandi,  en  door  muren,  torentjes  en  poorten,  alles  van  
 rooden  gebakken  steen  en  in  den  stijl der gebouwen van Madjapa-  
 hit,  wordt  ingesloten  l).  Dat  de  graven  der  voornaamste  soenans  
 en  andere  personen  die  eene  rol  in  de  vermelde  gebeurtenis-  
 sen  vervullen,  bij  Tjeribon,  Demak,  Töeban,  Gresik,  Soerabaja  
 en  elders  worden  aangewezen,  heb  ik  in  den  loop  van mijn ver-  
 haal  doen  opmerken.  Maar  er  bestaan  in  zeker  opzicht  ook  nog  
 levende  getuigen  voor  de  verhaalde  feiten.  Er  wonen  te  Demak  
 en  Koedoes  nog  afstammelingen  van  Panembahan  Djimboen  en  
 Pangeran  Koedoes,  die  den  titel  van  raden  voeren.  Twee  dier  
 radens,  tevens  hadji’s ,  zijn,  of  waren  nog  kort  geleden,  te  
 Koedoes  priesters  bij  de  moskee  en  bewakers  van  het  graf  van  
 hunnen  voorzaat.  Deze  zijn  echter  niet  meer  officieel  door  de  
 regeering  erkend;  maar  de  graven  van  Soenan  Kali  Djägä  te  
 Kadilangoe  en  van  Soenan  Dradjat  aan  den  grooten  weg  van  
 Toeban  naar Sidajoe,  zijn, of waren althans voor weinige jaren, toe-  
 vertrouwd  aan  geestelijke,  door  het  Gouvernement  erkende  en  
 bezoldigde  pangerans,  die  zieh  beroemen  in  rechte  lijn  van  die  
 heilige  mannen  af  te  stammen  3). 
 ■)  Brumund  t .   a.  p.  169—171. 
 s)  Brumund  t .  a.  p.  172.  Vgl.  over  die  geestelijke  pangerans,  D.  I .  bl.  383. 
 YIJFDE  HOOPDSTUK. 
 De  Portugeezen  op  Java. 
 Terwijl  de  Islam  zieh  uitbreidde  in  het  Oosten  en  de  armen  
 reeds  naar  Java’s  stranden  uitstrekte,  begon  in  het  verre  Westen  
 eene  nieuwe  natie,  opgewassen  en  gehard  in  de  worsteling  
 tegen  de  belijders  derzelfde leer, zieh  aan  te gorden om den strijd,  
 in  het  westelijk  halfrond  zoo  glansrijk  gevoerd,  ook  voort  te  
 zetten  in  de  zeeen  en  längs  de  kusten  van  het  oostelijke.  Ja-  
 loerschheid  op  de  groote  ontdekking  van Columbus,  in den dienst  
 van  Spanje  volbracht,  zucht  naar  goud  en  naar  avonturen,  ver-  
 eenigden  zieh  met  geloofsijver,  om  de  dappere  zonen  van Portugal  
 naar  het  Oosten  te  drjjven.  Den  18den  October  1497  zeilde  
 Yasco  de  Gama  de  Kaap  de  Goede  Hoop  voorbij.  Kegen  jaren  
 later  verschafte  Affonso  d’Alboquerque  door  de  verovering  van  
 Goa  aan  de  Portugeezen  een  vasten voet  in  Hindostan, en begon  
 hij  reeds  de  blikken  naar  den Archipel te wenden , waar Malakka,  
 groot  en mächtig  door  een  bloeienden  handel,  als  de  sleutel  tot  
 de  landen  van  het  verre  Oosten  beschouwd  werd. 
 Slechts  zeer  weinige  Europeanen  waren,  voor  zoover  ons  be-  
 kend  is,  voor  dat  tijdstip  tot  Insulinde  doorgedrongen.  Marco  
 Polo  van  Venetie  bezocht  omstreeks  1290  eenige  gedeelten  van  
 Sumatra,  maar  kende  Java  alleen  van  hooren  zeggen  en  had  
 daarvan  zeer  verwarde  voorstellingen  ').  In  het verhaal der reizen  
 van  den  Italiaanschen  monnik  Fra  Odorico  vanUdine, omstreeks  
 1318 verricht, schijnt melding van eenige eilanden van den Archipel  
 gemaakt  te  worden  2);  maar  omtrent  hunnen  toestand  is  er  niet 
 *)  Boven  blz,  12.  Al  de  hier  genoemde  reizen  zijn  bevat  in  de  bekende  verzame-  
 ling  van  Ramusio. 
 2)  Er  wordt  o.  a.  gesproken  van  Sumoltra  en  Ja n a ,  waarschijnlijk  Sumatra en Java. 
 Het  laatste  wordt  geregeerd  door  een  oppervorst  met  zeven  koningen  onder  zieh.  De  
 pracht  van  zijn  paleis  wordt  in  de  levendigste  kleuren  beschreven  en  er wordt melding  
 gemaakt  van  zijne  oorlogen  met  Kathai.  Onder  de voortbrengselen van  het eiland worden