
 
        
         
		door  de  particulière  planter  de  vruchtbaarheid  van  zijn  grond  
 onderhoudt  of  herstelt,  de  akkers  op  schromelijke  wijze  uit-  
 putte;  mettegenstaande  de  gedwongen  cultures ,  inzonderheid die  
 van  tabak,  de  teelt  van  tweede  gewassen  vaak  in  hooge  mate  
 belemmerden;  —  moest  de  Javaan  steeds  tot  den  arbeid  gedre-  
 ven  worden  om  aan  de  onverzadelijke  behoeften  van  de schatkist  
 des  Moederlands  te  voldoen.  En  toch  was  het  er  verre  van  af  
 dat  de  beloofde,  de  aan  de  natie  voorgespiegelde  voordeelen  
 inderdaad  verkregen  werden.  De Handelmaatschappij had grooten-  
 deels  de  gelden  voorgeschoten  die  als  vrucbten  van  het  cul-  
 tuurstelsel  met  zooveel  vreugde  begroet  werden,  en  van  den  
 Bosch  zelf  zag  zieh  genoodzaakt,  in  het  laatst  van.  1839  een  
 wets-ontwerp  voor  het  sluiten  eener  leening  van  56  millioen  bij  
 de  Staten-Generaal  in  te  dienen.  De  verwerping  van  het  voor-  
 stel  noopte  den  alvermogenden  minister  af  te  treden  en  het  
 staatstooneel  te  verlaten.  Baud  werd  zijn  opvolger  van  1840  tot  
 1848,  en  bleef  in  denzelfden  geest,  maar  toch  met  meer  be-  
 i  en  Sematigdheid  werkzaam,  en  had  zieh  niet  te  beklagen  
 over  gebrek  aan  medewerking  van  den  Gouv.-Gen.  Merkus  
 (1 8 4 1 -1 8 4 4 ),  ofschoon  deze  vroeger  tot  de  heftigste  tegenstan-  
 ders  van  het  cultuurstelsel  behoord  had.  Die  bekwame  mannen,  
 zonder  voor  de  schaduwzijde van het  stelsel  blind te zijn, troostten  
 zieh  met  de  gedachte,  dat  het  productief  vermögen  van  Java  
 daardoor  met  verbazende  snelheid werd ontwikkeld, dat de Javaan  
 er  door  tot  noesten  arbeid  werd  opgeleid  en  in  het  algemeen,  
 zooals  de  sterk  toenemende  bevolking  aanwees,  in  welvaart  
 vooruitging,  en  dat  ook  de  handel  en  nijverheid  van  het  Moe-  
 derland  —  om  van  de  directe  baten  voor  de  schatkist  niet  te  
 spreken  —  daarin  een  krachtigen  steun  vonden.  Baud  slaagde  
 er  in  nieuwe  contracten  met  de  Handelmaatschappij  tot  regeling  
 der  rentebetahng  en  aflossing  van  hare  schuldvordering,  waarbjj  
 haar  de  consignatie  der  producten  tot  en  met  1848  verzekerd  
 werd,  m  1842  door  de  Staten-Generaal  te  doen  aannemen,  terwijl  
 de  zoogenaamde  vrijwillige  leening  van  1844  de  Regeering  
 m  staat  stelde  de  financiën  te  regelen  en  de  schuld  aandeHan-  
 delmaatschappij  in  zoo  verre  af  te  betalen,  dat  slechts  tien  millioen  
 overbleven,  die  als  waarborgsom  voor  de  in  consignatie  
 ontvangen  producten  beschouwd  werden. 
 Merkus,  in  1844  overleden,  werd  na  een kort tusschenbestuur  
 opgevolgd  door  Rochussen,  die  zijne  waardigheid  in  September  
 1845  aanvaardde.  De  nieuwe  landvoogd,  ofschoon  een  voorstan-  
 der  van  het  stelsel,  heeft meer gedaan dan een zijner voorgangers,  
 om  de  nadeelen  er  van  te  temperen.  De  regel  om  niet meer  
 dan  1  der  sawahs  voor  de  Gouvernementscultuur  te  bestemmen,  
 werd  weder  streng  gehandhaafd.  Waar  de  cultures  wegens  de  
 gesteldheid  van  den  bodem  of  de  maatschappelijke  toestanden  
 siecht  werkten,  werden  zij  opgeheven,  zooals  met  de  suiker-  
 en  indigo-eultuur  in  Banten  het  geval  was.  De  indigo-cultuur  
 werd  ingetrokken  overal  waar  zij  minder  dan  30  Amst.  ponden  
 per  bouw  opleverde,  terwijl  tevens  het  plantloon  bij  die  teelt  
 werd  verhoogd. 
 De  inkrimping  der  indigo-cultuur  ging  echter  gepaard  met  
 eene  uitbreiding  der  suikercultuur,  die,  kort  te  voren,  aan  
 eene  nieuwe  regeling  onderworpen  was.  In  1842  was  namelijk  
 bepaald,  dat  de  fabrikanten  de  vrije  beschikking  zouden houden  
 over  een  derde  van  hun  product,  maar  daarentegen  voor de läge  
 contractsprjjzen  suiker  van  veel  beter  hoedanigheid  dan  vroeger  
 aan  de  Regeering  zouden  leveren.  De  goede  werking  dezer  be-  
 palingen  begon  zieh  in  1845  te  doen  gevoelen.  Terwijl  tot  dien  
 tijd  het  Gouvernement  wel  10  millioen  op  de  suiker  verloren  
 had,  begon  zij  nu  winsten  af  te  werpen,  die  van  1845  tot  1864  
 gemiddeld  3£  millioen  ’s jaars  bedroegen. 
 Minder  gelukkig  was  de  Landvoogd  ten  aanzien  der  
 koffiecultuur,  daar  de  uitbreiding  der  teelt  van  tuinkoffie,  ten  
 koste  van  die  der  bosch-  en  kampongkoffie,  vermeerdering  van  
 arbeid  en  vermindering  van  product  ten  gevolge  had  ’).  Ook  
 kon  de  intrekking  van  zes  der  bestaande  acht  tabakscontracten  
 in  Demak  niet  verhinderen,  dat  in  1849  en  1850  die  afdeeling,  
 met  het  naburige  Grobogan,  door  vreeselijk  gebrek  en  sterfte  
 geteisterd  werd.  Ofschoon  misgewas  een  groot  aandeel  had  in