
oudheden te Leiden '). De meeste dezer beeiden stellen Vischnoe
voor als een schoon jongeling met vier armen, het symbool
zijner macht. Zijne meest voorkomende attributen zijn de sangkha
of als knjgstrompet gebruikte schelp, endetjakra, een werpschijf
of radpijl, bet bestendige wapen dezer godheid, dat alles vernielt
en doorsnijdt en van zelf tot hem terugkeert. Bij sommige beeiden
dient hem de monstervogel Garoeda als wahana of voertuig.
Maar indien de Vischnoe-beelden, in weerwil van het overheer-
schende Siwaisme, op Java niet ontbreken, nog opmerkelijker
is het dat er ook beeiden van Brahma niet bepaald tot de zeld-
zaamheden behooren. Vroeger heeft men die beeiden miskend,
omdat men geloofde dat ook van Brahma gold, wat inderdaad
slechts van Brahm kan gezegd worden, dat hij voor de voorstel-
üng in beeid onvatbaar is. Ongetwijfeld terecht hebben de heeren
Brumund en Leemans in eenige Javaansche beeiden met vier hoof-
den en vier armen, gedeeltelijk met de hansa ofgans als wahana,
voorstellingen van Brahma erkend 2). Ja wat meer is, het is
onmiskenbaar dat zelfs voorstellingen van de Trimoerti op Java
voorkomen 3), terwijl het museum van oudheden te Leiden eene
allermerkwaardigste van dat eiland afkomstige groep van vier
godenbeelden bezit, waarvan het voornaamste drie hoofden heeft
en de Trimoerti of Brahma, Vischnoe en Siwa, in een persoon ver-
eenigd voorstelt, de drie andere ons ieder dezer godheden afzon-
derlijk te aanschouwen geven 4).
Het is jammer dat de plaats van herkomst der in de museums
voorhandene beeiden veelal niet of niet met genoegzame juistheid
bekend is. Zeker is het echter dat het meerendeel der tot dusverre
vermelde beeiden uit het Dieng-gebergte en de aangrenzende re-
sidentien Pekalongan en Tagal afkomstig is. De monumenten van
*) Bereden, bescbrijving der Aziat. en Amerik. monumenten van het museum van '
oudheden te Leiden, 6 vv.
2) Verh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 37 vv. 234,. Bijdr. t. d. T. L. en Vk. v. N. I .
I I I . 2 1 , en Bereden. Beschrijv. d. Az. en Amerik. monum. 5. Tot voorkoming van mis-
verstand merk lk nog o p , dat de wuhana’s dikwijls de gedaante van menschen hebben en
slechts den vogelkop behouden.
3) Brumund, t. a. p . , bl. 4,1, 233.
*) Leemans, Bijdr. t, d. T. L, en Vif. I I I . 23,
den Dieng behooren zeker tot de oudste Brahmaansche van Java,
daar zij geen spoor van vermenging met het Boeddhisme vertoo-
nen; maar kan het ook zijn dat hier een minder exclusief Siwaisme
te huis was, dan later vooral in Oost-Java heerschte, een
Siwai'sme, dat, gelijk het ook elders voorkomt, in Vischnoe en
Brahma openbaringen van het drievoudige wezen van Siwa als
hoogste godheid erkende? Kan het zijn, dat zelfs de pogingder
Brahmanen om de beide volksgodsdiensten, Vischnoeisme en Siwaisme,
met hunne leer aangaande Brahma samen te smelten,
hier meer dan elders ingang heeft gevonden ? Mocht nader on-
derzoek leeren, dat deze vragen bevestigend kunnen beantwoord
worden, dan zou mjjne vroegere gissing omtrent de verhouding
tusschen de Siwaieten en Boeddhisten van Midden-Java ’) met
eene andere moeten worden aangevuld. De Javaansche overleve-
ring verliest die Brahmanen van den Dieng geheel uit het oog;
volgens haar is Mendang Kemoelan (Prambanan) het oudste
Hindoerijk. Dit schijnt reeds op een geisoleerde Stelling der
Brahmanen van het Dieng-gebergte te wijzen. Ofschoon ik den
boven vooronderstelden samenhang tusschen de Siwaieten van
Midden- en Oost-Java wat het rijk van Prambanan betreft ook
nu niet zou willen loochenen, komt het mij niet zoo geheel
onwaarschijnlijk voor, dat die van den Dieng tot eene meer op
zieh zelf staande groep behooren, afkomstig van eene zeer oude
Brahmaansche kolonie uit Hindostán, d ie , wellicht het eerst van
allen, in Pekalongan of daaromstreeks is aangeland.
Maar indien een zelfstandige Brahmaansche kolonie in Midden-
Java moet worden aangenomen, dan doet zieh de vraag voor:
wie hebben zieh het eerst in Midden-Java gevestigd, de Boeddhisten
van Kadoe of de Siwaieten van Pekalongan en den Dieng.
Wel schijnt Fa Hiéns getuigenis 2) voor den hoogeren ouderdom
der Brahmaansche kolonie te pleiten, maar daar zij van bloot
negatieven aard is, laat zjj zieh even goed verklären indien wij
aannemen, .dat de Boeddhisten door de later gekomen Brahmanen
naar het binnenland waren verdrongen, zoodat hij met hen
*) Blz. 86 v. 2) Boven blz. 9.