
 
        
         
		die  zieh  aan  den  in  alle  richtingen  zachtkens  naar  het  zuiden  
 afloopenden  voet  van  den  Merapi  uitbreidt,  en  wel  in  de  nabij-  
 heid  van  de  dessa  Prambanan,  gelegen  aan  den  weg  van  Jog-  
 gakarta  naar  Soerakarta,  even  over  de  grens  der  residentie  die  
 laatstgemelden  naam  met  hare  hoofdstad  gemeen  heeft.  Yandaar  
 dat  zij  in het  algemeen  onder den naam van „de ruinen van Prambanan“ 
   bekend  zijn.  Het  is  dan  hier dat,  volgens sommige overleve-  
 ringen,  de  plaats  van  het  oude  Men dang  Kemoelan zou te zoeken  
 zijn.  Yan  alle  Hindoe-tempels  van  Java  hebben  deze  ook  in  
 vroeger  tijd  het  meest  de  aandacht  der  Europeanen  getrokken.  
 In  den  tijd  der  Compagnie  wist  men  over  het  geheel  weinig  
 van  die  oudheden,  wat  trouwens  niet  te  verwonderen  is,  wan-  
 neer  men  bedenkt  dat  zij  eigenlijk  alleen  in  de  kustplaatsen  ge-  
 vestigd  was,  en  het  bestuur  over  de  binnenlandsche  gewesten  
 geheel  aan  de  Regenten  overliet,  zoodat  zij  alleen  door  hare  
 gezantschappen  aan  de  Yorsten  en  de  oorlogen  die  zij  met  hen  
 voerde,  nu  en  dan  gelegenheid  had  om  met  den  toestand  en  de  
 merkwaardigheden  der  binnenlanden  bekend  te  worden.  Even-  
 wel  is  door  hare  dienaren,  in  stukken  die  eerst  voor  körten  tijd  
 aan  het  stof  der  archieven  onttogen  zijn,  meermalen  van  de  
 ruinen  van  Prambanan  gewag  gemaakt,  en  zou  de  geleerde  
 wereld  lang  voor  Raffles  er  mede  bekend  zijn  geweest,  indien  
 de  Compagnie  had  goedgevonden  van  de  kennis  die  zij  zelve  
 verkreeg,  wat  meer  aan  het  publiek  mede  te  deelen. 
 De  oudste  mij  bekende  beschnjving  van  de  ruinen  van  Prambanan  
 is  van  den  Onderkoopman  en  Piskaal  van  Samarang  Cor-  
 nelis  Antonie  Lons,  die  in  1733  den  Raad-extraordinair  van  
 Hederlandsch  Indie  Frederik  Julius  Coyet  op  zijne  zending  naar  
 Kartasoera  vergezelde,  en  bij  die  gelegenheid  een  reisje  deed  
 door  het  Mataramsche  gebied.  Belangnjke  uittreksels  uit  zijn  
 nog  onuitgegeven  dagregister  zijn  door  den  heer  Leemans  bekend  
 gemaakt  en  niet  zonder  vrucht  met  de  latere beschrijvingen  
 van  genoemde  overblijfselen  vergeleken  >).  Yan  vrij  wat  minder  
 waarde  is  de  körte  aanteekening  over  deze  oudheden  in  het 
 *)  Bijdr.  t.  d.  I .  T.  L.  en  Vk.  I I I   1. 
 dagregister  der  reis  van  den  Gouverneur-Generaal  van  Imhoff  
 in  1746  ’).  Eindelijk  zijn  in  1797  de  ruinen  van  Prambanan  
 door  den  Nederlandsche  genie-officier  Cornelius  met  veel  moeite  
 van  de  planten  en  struiken  die  er  zieh  om  en  tusschen  genes-  
 teld  hadden  gezuiverd,  en  zjjn  er  teekeningen  en  beschrijvingen  
 van  vervaardigd  2).  Doch  de  meer  algemeene  bekendheid  dag-  
 teekent  eerst  van  den  tijd  van  Raffles  en  Crawfurd.  Later  hebben  
 zieh  inzonderheid  de  heeren  Brumund  en  Leemans  voor  de  
 kennis  dezer  oudheden  verdienstelijk  gemaakt  3). 
 "Wanneer  men  zieh  van  Jogjakarta  naar  Soerakarta  begeeft,  
 komt  men  het  eerst  aan  Tj.  Kalasan  of  Tj.  Kali  Bening,  een  
 der  schoonste  en  uitvoerigst  bewerkte  tempels  van  geheel  Java,  
 een  weinig  rechts  van  den  grooten  weg  gelegen.  Hij  werd  ge-  
 bouwd  in  den  vorm  van  een  Grieksch  kruis  met  uitspringende  
 tusschenhoeken,  en  bevatte  vier  kamers.  Het  geheel  rustte  op  
 een  voetstuk,  dat  door  de  schoonste  afwisseling  van  in-  en  uitspringende  
 gladde  lijsten  en  banden  met  bloemwerk  en  vazen  
 was  omtrokken.  Hierop  verrezen  de  wanden  met  de  prächtig  
 versierde  poorten,  geflankeerd  door  vakken  met  ondiepe  nissen,  
 in  ieder  van  welke  een  bijna  levensgroot  naakt  beeid,  met  den  
 gordel  der  Brahmanen  tweemalen  los  om  de  lendenen  geslagen,  
 in  half  verheven  werk  was  gebeiteld.  De  ingangen,  waarboven  
 een  naakt  zittend  vrouwenbeeldje  met  de  beenen  onder  het  lijf  
 was  voorgesteld,  waren  naar  de  vier  hemelstreken  gericht.  Men  
 bereikte  ze  met  trappen,  die  thans  door  het  wegvoeren  der  
 steenen  bijna  geheel  verdwenen  zijn.  Een  prächtig  pilaster-  en  
 kroonwerk  omvatte  de  ingangen,  en  dit  was  weder  gevat  in een  
 ander  dat  zieh  tot  aan  de  kroonlijst  van  het  geheele  gebouw  
 verhief.  Gladde  lijsten,  door  een  koord  begrensd,  daaldenhier af  
 tot  op  twee  kolossale  olifantskoppen  met  hoog  opgeheven  snuit,  
 die  als  voetstukken  ter  wederzijde  der  ingangen  geplaatst  wa- 
 1)  Bijdr.  t.  d.  I .  T.  L.  en  Vk.  I.  407. 
 2)  Brnmund,  Verh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  8.  Vgl.  boven  blz.  54  noot. 
 3)  Brumund,  Indiana,  I.  34.  I I .  1.  Leemans  in  Bijdr.  t.  d.  I.  T.  L.  en  Vk.  I II . 
 I .  Zie  ook  Junghuhn  T.  v.  N.  I.  VI.  2.  358,  en  Bleeker  in  T.  v.  N.  I .  Jg.  1850 
 I I .  3.