
 
        
         
		dj  overgegaan  ‘),  en  dat  dit  ook  in  het  Javaansch  het  geval  
 moest  wezen,  kan  men  daaruit  opmaken,  dat  de  Javanen  ook  
 den  Hollandschen  naam  Jan  in  Djang,  en  de  woorden  jas  en  
 jager  in  djas  en  djager  veränderen,  terwijl  omgekeerd  onze  
 voorvaderen  vele  Javaansche  en  Maleische  met  dj  beginnende  
 namen  en  woorden  met  een  j  plachten  te  schrijven,  zooals  Joar-  
 tam,  Japara,  Jakatra,  Jambi,  jattihout,  ja  ook  Djawa  zelf,  als  
 naam  van  het  eiland,  door  ons  weder  in  Java veranderd is, dat,  
 beboudens  de  verwisseling van w met v ,  die wij aan de Portugeezen  
 danken,  weder  aan  den  oorspronkelijken  Sanskrietvorm  Jawa  
 gelijk  is. 
 Ook  tot  Chineesche  Schriften,  maar  van  latertjjd, heeft zieh de  
 verklaring van den naam Java door Giersteiland een weg gebaand 2). 
 Laat  ons  tbans  nog  even  zien  wat  ons  de  oudste  getuigenis-  
 sen,  die  wij  tot  dusverre  verklaard  hebben,  omtrent  den  maat-  
 sehappelijken  toestand  van  bet  verre-Oostland  leeren.'  Er  wordt  
 gesproken  van  zeven  rijken  en  van  eene  hoofdstad.  De  bevolking  
 was  dus  althans  ten  deele  onder  een  geregeld  bestuur  gebracht  
 en  leidde  niet  langer  het  nomadenleven.  Nogtans  kan  men  niet  
 twijfelen  of  de  bevolkingen  van  Java  en Sumatra stonden, voordat  
 zij  met  vreemdelingen  in  aanraking  kwarnen,  geheel  op  het  
 standpunt  der  natuurvolken,  en  kwamen  het  meest  overeen  met  
 die  volken  van  het  Maleische  ras  die  thans  nog  op  den  laagsten  
 trap  van  beschaving  staan.  Ook  Ptolemaeus  kent  op  de  andere  
 eilanden  van  het  verre  Oosten,  die  hij  nevens  Jabadioe  noemt.,  
 slechts  naaktloopende  barbaren  en  menscheneters.  Hoe  wij  ons  
 die  oude  bevolking  moeten  voorstellen  zal  ik  in  het  volgende  
 hoofdstuk  niteenzetten.  Alle  vroegere  elementen  van  ontwikke-  
 ling  en  beschaving  die  wij  in  den  Indischen  Archipel aantreffen,  
 en  daaronder  ook  de  rijstbouw,  wijzen  door  hun  aard  en karak-  
 ter  zelf  op  Hindoeschen  oorsprong.  Kijst  is  in  Insulinde  geen  
 inheemsch  gewas,  want  het  komt  er  nooit  in  het  wild  voor;  
 daarentegen  groeit  er  gierst  (panicum)  op  allerlei  standplaatsen 
 *)  Kern  in  B.  t.  d.  I.  T.  L.  in  Vk.  3e  Vr.  IV.  638.  Kern  noeml  y   wat  ik  j ,   
 en j   wat  ik  d j  noem. 
 2)  Lassen,  Ind.  Alterthumsk.  I I .  1043  noot. 
 en  in  allerlei  verscheidenheden.  Yermoedelijk  heeft  de bevolking  
 reeds  voor  de  komst  der  Hindoes  dit  graan  eenigermate  op ruwe  
 wijze  aangeplant,  gelijk  volgens  Hardeland  de  Dajaks in Borneo’s  
 hinnenlanden  nog  heden  veel  djawae  in  plaats  van  rijst  verbou-  
 wen.  Doch  niet  de  inlanders  zelven,  maar  de  Hindoes  hebben  
 aan  dit  land  van  giersteters  den  naam  van  Jawa-dwipa  gegeven;  
 want  die  naam  bestaat  uit  zuiver  Sanskrietsche  woorden. 
 Alles  toont  dus  aan,  dat  reeds  ten  tijde  van  Ptolemaeus  de  
 kolonisatie  der  Hindoes  op  Sumatra  of  Java  had  aangevangen  
 en  dat  zij  reeds  een  deel  der  bevolking  aan  hun  gezag  onder-  
 worpen  en  tot  verwisseling  van  het  zwervende  met  het  gezeten  
 leven  gebracht  hadden. 
 Het  is  jammer dat de getuigenissen die wij bezitten,  ons  niet ver-  
 gunnen  in  de  kennis  van  Insulinde  hooger  dan  den  tijd  van  Ptolemaeus  
 op  te  klimmen.  Lassen  heeft  wel  is  waar  gemeend  in  
 het  verhaal  van  een  zevenjarig  verblijf  van  zekeren  Jambulus  
 op  een  eiland  van  het  Oosten,  een  verhaal  waarvan  ons  een  
 uittreksel  door,  Diodorus  Siculus  bewaard  is,  eene  beschrijving  
 van  Bali  te  vinden  die  aanmerkelijk  ouder  i s ,  en waaruit volgen  
 zou  dat  dit  eiland  reeds  lang  voor  het  begin  onzer  jaartelling  
 door  Hindoes  gekoloniseerd  was  en Hindoesche instellingen bezat;  
 maar  het  geheele  verhaal  van  Jambulus  is  zoo  ongerijmd  en  
 hevat  zoovele  klaarblijkelijke  verdichtseien,  dat  het  voor  niet  
 meer  dan  een  siechte  roman  is  te  houden,  en  men  Ptolemaeus  
 slechts  prijzen  kan  dat  hij  er  geene  aandacht  aan  geschonken  
 heeft  ‘). 
 Na  de  getuigenissen  omtrent  Jawa-dwipa  van  Ptolemaeus  en  
 het  Rämäjana  volgt  in  tijdsorde  die  van den Chineeschen pelgrim  
 Pa  Hien.  Na dat  in  de  eerste  eeuw  onzer  jaartelling  het  Boed-  
 dhisme  in  China  was  doorgedrongen  en  allengs  meer  en  meer  
 ingang  en  uitbreiding  verkregen  had,  kwam  in  de  vierde  eeuw  
 hij  de  zonen  van  het  Hemelsche  rijk  de  gewoonte  op  om  bede-  
 vaarten  naar  Indie  te  doen,  als  het  Yaderland  van  den  stichter 
 x)  Vgl.  over  den  roman  van  Jambulus  de  opmerkingen  van  Millies  in  de Aanteeke-  
 ningen  der  Letterkundige  sectie  van  het  Utr.  Genootsch.  1861,