
 
        
         
		de  uitvoering  van  dat  besluit  in  te  roepen.  De  Regeering  kon  
 niet  ontkennen  dat  het  verzoek  in  overeenstemming  metde  con-  
 tracten  was,  maar  zij  was  siecht  van  schepen  en  manschappen  
 voorzien,  had  steeds,  wanneer  het  op  oorlogen  aankwam,  bij de  
 Bewindhebbers  meer  weerzin  dan  steun  gevonden,  en  haar hoofd  
 de  Gouverneur-Generaal  van  Swol,  was,  zooals  Yalentijn  zegt,  
 geen  oorlogsman  *).  Zij  bood  dus  aanvankelijk  slechts  bare  be-  
 middeling  aan,  en  zond  te  dien  einde  Gobius  naar  Kartasoera.  
 Doch  inmiddels  wierpen  de  oproerige  hoofden  het masker af, ver-  
 woestten  Gresik,  Sidajoe  en  Toeban,  sloten  de  Nederlandsche  
 bezetting  te  Soerabaja  in  het  fort  op,  zöchten  hulp  in  Balamba-  
 ngan  en  op  Bali,  trachtten  Banten  mede  in  den  opstand  te wik-  
 kelen,  maakten  de  zee  onveilig, stremden den afvoer van rijstnaar  
 Batavia,  en  bedreigden  de regenten van Soemenep en Pamakasan,  
 die  als  vazallen  der  Compagnie  over  Oost-Madoera  bewind  voer-  
 den.  Het  was  nu  niet  mogelijk  voor  de  Compagnie  zieh  langer  
 van  een  werkzaam  aandeel  aan  den  krijg te  onthouden. Zij haastte  
 zieh  düs  Gobius  met  eenig  krijgsvolk  naar  Soerabaja  te  zenden.  
 Terwijl  zijne  legermacht  werd ingescheept vernam men dat Tjakra-  
 ning-Rat van Sampang, ongeduldig om den krijg tegen Oost-Madoera  
 te  beginnen,  de  komst  der  hem  beloofde  Balineesche  hulpben-  
 den  niet  had  afgewacht,  maar  bij  de  poging  om  zijne  vijanden  
 te  overrompelen,  jammerlijk  had  schipbreuk  geleden,  dewijl ook  
 de  hoofden  van Sampang,  onder aanvoering  van zijn broeder Soerä  
 Di-ning-Rat,  partjj  tegen  hem  gekozen hadden. De geslagen prins,  
 na  zieh  met  vrouwen  en  kinderen  in  eenige  visschersvaartuigen  
 geborgen  te  hebben,  kwam  zieh  weldra,  om  niet in handen zjjner  
 verbitterde  vijanden  te  vallen,  vrjj willig  overgeven  aan  kapitein  
 de  Chavonnes,  tweeden  bevelhebber  der  expeditie,  die  met  het  
 schip  Oegstgeest  reeds  in  de  Straat  van  Madoera  was  gekomen  
 en  daar  geankerd  lag.  De  Chavonnes  ontving  hem  wel  en  liet  
 hem  en  zijn  zoon,  ofschoon  hjj  hen  onder  het  toezicht  van  een  
 schildwacht  stelde,  de  kris  behouden; maar toen kort daarop Soerä 
 De  Jonge,  V III.  CXLI,  is  over  deze  gebeurtenis  bij zon der  kort.  Ik  heb  zijne  
 mededeelingen  zoo  goed  mogeljjk  aangevuld  uit  Valentijn,  IV.  I.  205—208,  en Hage-  
 man,  Handleiding,  I.  183,  185. 
 Di-ning-Rat,  onbewust  van  de  plaats  waar  zijn  broeder  zieh  op-  
 hield,  mede  aan  boord  van  de  Oegstgeest  verscheen, om met den  
 Nederlandschen  bevelhebber  over  het  herstel  van  een  geregeld  
 bestuur  op  Madoera  te  onderhandelen,  had  niet  zoo  ras  Tjakra-  
 ning-Rat’s  zoon,  die  op  het  halfdek was gezeten, hem opgemerkt,  
 of  hij  grijpt,  onder  den  plotselingen  indruk  dat  hij  en zijn vader  
 door  de  Nederlanders  aan  hunne  vervolgers  zullen  worden  over-  
 geleverd,  naar  zijne  kris,  roept  amok  en  brengt  aan  een  der  
 officieren  eene  wonde  toe,  maar  wordt  zelf  gedood.  Tjakra-ning-  
 Rat,  het  gerucht  vernemende,  stormt  uit  de  kajuit  naar  buiten,  
 doodt  den  schildwacht  die  hem  wil  tegen  houden,  en  ontmoet  
 op  den  scheepstrap  den  ongelukkigen  de  Chavonnes. Handgemeen  
 geworden  störten  zij  te  zamen  zwaar  gewond  naar  beneden  en  
 geven  beide  na  weinige  uren  den  geest.  Doch  deze  gebeurtenis,  
 hoe  noodlottig  ook,  besliste  tevens  den  krijg  op  Madoera,  daar  
 Soerä  Di-ning-Rat,  door  de  Compagnie  en  den  Soesoehoenan  in  
 de  plaats  zijns  broeders  gesteld,  het  bestuur  over  West-Madoera  
 onder  den  naam  van  Tjakra-ning-Rat  den  vierden  aanvaardde  en  
 dadeljjk  bereid  was  mede  tegen  de  rebellen  partjj  te  trekken  '). 
 Gobius  zette  nu  den  tocht  voort,  ging  aan  land,  verjoeg  den  
 vjjand  uit  Ampel  2) ,  maar  werd  bij  een  uitval  uit  het  fort  van  
 Soerabaja  teruggeslagen.  Hij besloot nu met verdere krjjgsbedrjjven  
 te  wachten  tot  het  groote  leger  des  Soesoehoenans,  dat  uit Kartasoera  
 aanrukte,  zou  zijn  aangekomen.  Doch  eer  zieh  dat  leger  
 met  de  troepen  der  Compagnie  vereenigen  kon, werd het geslagen  
 en  droop  weder  naar  Soerakarta  af.  De  Regeering,  weinig  over  
 Gobius  voldaan,  stelde  hem  Bergman  s)  ter zjjde, die er in slaagde  
 in  October  1718  de  opstandelingen  en  hunne  Balineesche  bondl) 
   Gobius  bij  de  Jonge,  IX.  10.  Valentijn  IV.  1.  208,  209  geeft  een  geheel  ver-  
 keerde  voorstelling  van  de  röl  van  Tjakra-ning-Rat’s  broeder  bij  deze  gebeurtenis.  Vgl.  
 nog  het  inlandsch  verbaal  in  de  Madoereesche  babad,  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk. XX. 269. 
 *)  Gobius  bij  de  Jonge,  IX .  16.  Ampel  is  thans  in  het  noordelijk  deel  van  de  stad  
 Soerabaja  begrepen.  Vgl.  boven  bl.  188. 
 3)  Bergman  (zie  b.  v.  Zwaardecroon  bij  de  Jonge,  IX.  1 9 ,  3 2 ,  26,  27  enz.)  is  de  
 ware  naam  van  den  persoon  dien  Hageman,  Handleiding  I.  186,  Brinkman  noemt,  
 welken  naam  hij  misschien  bij  gissing  had  opgemaakt  uit  de  Javaansche  schrijfwijze  
 //Brikman" ,  waarmede  ook  Palmer  van  den  Broek  in  zijne  vertaling  der  Madoereesche  
 babad,  T.  v.  I .  T.  L.  en  Vk.  XX.  368,  geen  raad  wist.