
 
        
         
		Het  duurde  geruimen  tijd  eer  tot  handelen  kon  worden  over-  
 gegaan;  want  Batavia  was  niet  van  voldoende  strijdkrachten  
 voorzien,  en  er  moest  dus  aanvulling  uit  het moederland worden  
 afgewacht.  Ook  Pakoe  Boewânâ’s  uitrustingen  schoten  verre  te  
 kort  bij  de  voorstelling  die  hij  van  zijne  hulpmiddelen  gegeven  
 had,  en  slechts  met  veel  moeite  word  een  eenigszins  voldoend  
 getal  Javaansche  Soldaten  en  koeli’s  bijeengebracht.  Wel  werd  
 den  7den  October  1704  de  landdrost  van  Batavia  Michiel  Ram  
 als  opperhoofd  en  commissaris  naar  Java’s  Oostkust  gezonden,  
 met  last  om  de  stranden  van  Tagal  tot  Soerabaja  aan  Pakòe  
 Boewânâ  te  onderwerpen — een  last  die  zonder  noemenswaarden  
 tegenstand  werd  volvoerd  —  maar  het  duurde  tot  den  4den  Juli  
 van  bet  volgende  jaar  eer  meer  beslissende  maatregelen  konden  
 genomen  worden.  Op  dien  dag  vertrok  de  Raad  van  Indië  Herman  
 de  Wilde  van  Batavia,  om  het  bevel  te  aanvaarden  over  
 eene  macht  die  uit  4  scbepen,  1833  Europeanen  en  2016  man  
 geregelde  inlandscbe  troepen  met  de  noodige  artillerie  bestond,  
 en  bestemd  w a s,  om ,  in  vereeniging  met  het  leger  van  Pakoe  
 Boewânâ,  dien  vorst  te  Kartasoera  op  den  troon  te  plaatsen. 
 Toen  Soenan  Mas  met  de  toebereidselen  der  Compagnie  en  
 den  afval  veler  regenten  bekend  werd,  begon  hij  zeer  bevreesd  
 te  worden,  en  even  kruipend als hij zieh vroeger fier bad betoond,  
 zond  hij  thans  gezanten  tot  de  Wilde  met  brieven  waarin  hij  de  
 buitensporigste beloften  deed,  mits  de  Compagnie  hem slechts als  
 Soesoehoenan  erkende  en  zijn  oom  Poeger  naar  Kartasoera  op-  
 zond.  Zij  werden  beantwoord  met  eene  missive,  waarin  hij  werd  
 uitgenoodigd  zieh  aan  Pakoe  Boewânâ,  als  den  door  de  Compagnie  
 erkenden  Soesoehoenan,  te  onderwerpen,  en  haddenverder  
 geen  ander  gevolg,  dan  dat  ook  deze  Yorst  zieh  uitputte  in  
 aanbiedingen  aan  de  Compagnie,  zoodat  de  Wilde zelf  verklären  
 moest,  dat  hij  meer  bood  dan  hij  ooit  zou  kunnen  goedmaken.  
 Grelukkig  was  de  onderhandeling  toevertrouwd  aan  een  man  van  
 gematigde  denkwijze,  die  het  beginsel  beleed,  dat  men,  om  
 vrede met onderworpen  natiën  te  behouden,  hun  geen zwaardere  
 lasten  moet  opleggen  dan  zij  in  redelijkheid  dragen  kunnen  '). 
 *)  De  Wilde  bij  de  Jonge,  VITI.  246, 
 De  grond  begon  inmiddels  meer  en  meer  aan  Soenan  Mas  te  
 ontzinken.  Zelfs  zijne  gezanten  keerden  met  verraad  in  ’t  hart  
 naar  Kartasoera  terug;  zij  hadden  zieh,  tegen  de  toezegging van  
 behoud  van  leven  en  rang,  in  ’t  geheim  aan  Pakoe  Boewänä  
 onderworpen. 
 Met  dat  al  verwachtte  men  ernstigen  tegenstand;  men  was  
 onderricht  dat  Soenan  Mas  een  leger  van  40,000  maninhetveld  
 had.  Maar  de  bevelhebber  die  bij  Oengaran had postgevat,  liep,  
 bij  de  nadering  onzer  troepen,  tot  Pakoe  Boewänä  over,  en  de  
 hoofdmacht,  die  bij  Salatiga  lag,  sloeg  ijlings  opdevlucht.  Den  
 1 Iden  September  1705  trok  de  Wilde,  zonder  slag  of  stoot,  
 Kartasoera  binnen,  en  zoodra  eenige  orde  in  den  kraton  was  
 teruggekeerd,  werd  Pakoe  Boewänä  ook  in de  hoofdstad als Soesoehoenan  
 gehuldigd.  Dadelijk  daarna  opende  de W ilde de onder-  
 handelingen  over  een  nieuw  traktaat,  zooals  hem  bij  zijne  in-  
 structie  was  voorgeschreven,  en  reeds  den  öden  October  kon  het  
 bezegeld  en  geteekend  worden.  De  Compagnie  verkreeg  door  
 deze  nieuwe  overeenkomst,  behalve  de  bekrachtiging  van  alles  
 wat  haar  bij  de  verdragen  van  1646  en  1677  was  toegekend,  
 de  uitbreiding  van  haar  gebied  tot  aan  eene  lijn  die,  aanvan-  
 gende  aan  den  mond  der  TjiDonan,  längs de oostzijde der Segara  
 Anakan  tot  aan  de  Tji  Berem  en  vervolgens  naar  de  desa  Ma-  
 doera  aan  de  Tji  Tandoewi  liep ,  en  vandaar  ongeveer  de  grens  
 van  de  tegenwoordige  residentie  Tjeribon  volgde  tot aan den mond  
 der Tji Losari.  Hiermede  was  niet  slechts  het  gansche  gebied der  
 Preanger  Regentschappen  aan  de  Compagnie  overgelaten,  maar  
 ook  het  geheele  rijk  van  Tjeribon,  welks  vorsten,  onthevenvan  
 de  souvereiniteit  van  Mataram,  erkende  vazallen  der  Compagnie  
 werden.  Gelijke  overlating  aan  de  bescherming  van  dit  lichaam  
 had  ook  plaats  met  betrekking  tot  de  landen  van  Soemenep  en  
 Pamakasan,  die  de  oostelijke  helft  van  het eiland Madoera uitma-  
 ken, terwijl  de grenzen  van het reeds lang  aan  de Compagnie over-  
 gegeven  landschap  Samarang  eene  nieuwe  regeling  ondergingen.  
 De  overige  bepalingen  strekten  tot  bevestiging  en  uitbreiding der  
 reeds  vroeger  aan  de  Compagnie  verleende  monopolien  en  vrij-  
 heden,  en  tot  wering  van  vreemde  Oosterlingenuit  Java,  tenzij