
al te zeer getoond, dat zijne vrees niet ongegrond is geweest ').
Onder het bestuur van Diederik Durven, die van 1729 tot
1732, toen hij ter verantwoording naar Nederland geroepen werd,
den stoel der opperlandvoogden bekleedde, schijnt voornamelijk
de grond tot het misnoegen der Chineezen gelegd te zijn. Hij
zelf wordt ons in de berichten van tijdgenooten, waarschijnlijk
echter niet zonder overdrijving, met een zwarte kool geteekend.
Doch moeilijk schijnt het te kunnen geloochend worden, dat van
d e , misschien noodige, maar zeker zeer strenge politiemaatregelen,
om tegen te groote toeneming en onrustige woelingen der Chineezen
te waken, onder zijn bestuur door ondergeschikte ambtenaren
op de schandelijkste wijze misbruik is gemaakt om zichzelvente
verrijken, en dat de door hunne knevelarijen tot den bedelstaf
gebrachte ongelukkigen, wanneer zij zieh, doorgebrekgenoopt,
aan eens anders eigendom vergrepen, met de gruwzaamste wreed-
heid gestraft werden. Men leest dat zij in sommige gevallen aan
palen gespietst en aan hun lot overgelaten werden, tot de dood
zieh hunner ontfermde *).
De billijke verbittering der menigte werd een gevaarlijk wa-
pen in de hand van eerzuchtige hoofden, die bovendien hunne
meesters haatten, omdat zij zieh de hun in het openbaar bewe-
zen gunst in het geheim door groote geldsommen lieten betalen.
Men beweert dat reeds in 1734 de luitenant der Chineezen M-
Lo-Ko het voornemen had opgevat de Europeanen te verdelgen
en de heerschappij der Chineezen in plaats der hunne op Java
te vestigen, en dat hij, zelf in deuitvoering verhinderd, op zijn
sterfbed zijn zoon M-IIoe-Kong liet zweren, dat hij dit plan
zou ten uitvoer leggen 3). Zeker is het dat er groote spanning
en wederzijdsche verdenking bestünden, toen in 1737 Yalckenier
als Gouverneur-Generaal optrad, en dat zij niet weinig werden
vermeerderd, toen den 2 5»ten Juli 1740 de Hooge Regeering, op
voorstel van van Imhoff, het besluit nam de Chineezen die
l) Valentin IV. 1. 250. y
!) .Droom van den opstand te Batavia-, 122—129 (N° V in de bekende «Verza-
meling van echte stnkken concerneerende den opstand der Chineezen«), Vgl. het zeer
kezadigd oordeel van de Jonge over deze berichten, IX. bl. XLVII—L.
3) Da Bois, 309.
zonder bestaan waren, te doen opvatten en in de boeien wer-
pen ‘). Onder de Chineezen verbreidde zieh het gerucht, dat de
opgepakten aan boord van schepen werden gebracht, zoo het
heette om als kaneelschillers naar Ceilon te worden vervoerd,
maar inderdaad met het oogmerk om ze in zee te verdrinken.
En daar werkelijk het besluit tot vele geweldenarijen en afper-
singen aanleiding gaf, beangstigden de Chineezen zieh zoozeer,
dat zij in grooten getale uit de stad vluchtten en zieh in de Om-
melanden met hunne daar reeds rondzwervende of op de sui-
kermolens arbeidende landgenooten vereenigden. Er hadden nu
weihaast groote samenrottingen plaats; de Ommelanden werden
afgeloopen; geheime verstandhouding werd met de in Batavia
achtergeblevenen aangeknoopt, en aanhethoofd van den opstand
plaatste zieh zekere Tai-Wan-Soei, die door velen voor een zoon
van den in 1735 geBtorven Heizer Jong-Tsjing gehouden werd,
en van wien men geloofde dat hij uit China gebannen was, omdat
hij aanspraak had gemaakt op den troon, door zjjn broeder
Kien-Long bestegen J).
De Hooge Regeering, den 26s*en Sept. door drie luitenants der
Chineezen gewaarschuwd om op hare hoede te zijn, zond verster-
kingen naar de posten te Meester Comelis en Bekassi, en vaar-
digde den 5den October de Raden van Indie van Imhoff en van
Aerden, onder bedekking eener afdeeling troepen, als Commissa-
rissen naar Tanah-abang af, om te trachten längs den minneljjken
weg de Chineezen tot reden te brengen. Daar aangekomen zonden
zij twee vert'rouwde Chineezen naar het kamp der muitelingen,
voorzien van een brief, door de eigen hoofden dier natie in de
stad geteekend, waarin zij tot onderwerping vermaand werden.
J) Zie de Jonge, IX. 323. Vgl. Krabbe, Overzicht der crimineele procednres enz.,
in T. v. N. I. VIII. D. I I I . 19, 20.
s) »Nader bericht wegens het schrikkelijk oproer op Batavia«, bl. 5. De schrijver,
wien Du Boi8, bl. 309, 310, op den voet volgt, noemt Tai-Wan-Soei »een basterd van
den vader des tegenwoordigen Keizers.« Volgens Gützlaff, Gesch. d. Chin. Reiches.
699, had Jong-Tsjing geene echte kinderen, wijl zijne Keizerin onvruchtbaar bleef,
en was ook zijn opvolger Kien-Long de zoon van een bijwijf. In «Kort relaas van de
rebellie der Chineezen« (N° 1 der »Verzameling echte stukken«), bl. 21, wordt dit Chi-
neesche hoofd slechts voorgesteld als een voortvluchtige Mandarijn, die tegen den
Keizer in opstand was gekomen. Zoo ook v. Hoevell, t. a. p. bl. 497.