
 
        
         
		diens  behoeve  een  corps  van  honderd dragonders te onderhouden,  
 eene maandelijksche  toelage  van  750  Sp.  matten.  Ook  ditlaatste  
 was  eene  navolging  van  de  verplichting  door  de  Compagnie  aan  
 Prins Mangkoe Negara opgelegd, om, tegen uitkeering van een jaar-  
 geld, een legioen te haren behoeve onder de wapenen te hebben. Yoor  
 ’t  overige  bewees  de  Britsche  landvoogd  dat  hij  de nieuw verwor-  
 ven  rechten  niet  wilde  laten  slapen,  toenhij  den  Rijksbestuurder  
 van  Jogjakarta  ontsloeg  en  een  hoofd  van  Balineescbe  afkomst  
 in  zijne plaats  stelde,  dien  van  Soerakarta  verbände  en verving, 
 en  aan  den Kapitein der  Chineezen  te  Jogjakarta,  voor  de 
 diensten  die  hij  aan de  Engelschen  bewezen  bad,  duizend 
 tjatjah’s  land  uit  des Sultans  domeinen  liet  toewijzen,  terwijl 
 die  Yorst  zelf  hem,  nadat  hij  tot  den  Islam  was  overgegaan,  
 tot  den  rang  van  Raden  Toemenggoeng  verhief  *). 
 Ofschoon  de  verheffing  van  een  Balinees  en  Chinees  veel aan-  
 stoot  aan  de  Hofgrooten  gegeven  had,  bleef  de  rust  in  Jogjakarta  
 bewaard,  zoolang  Sultan  Rädjä  —  want  zoo  wordt  de  
 nieuwe  vorst  gewoonlijk  door  de  Javanen  genoemd,  omdat  hij  
 als  Prins-Regent  den  titel  van  rädjä  had  gedragen  —  in  het  
 leven  bleef.  Doch  de  döod  van  dezen  vorst,  die  reeds  den  
 3den  November  1814  werd  weggerukt,  gaf  tot  nieuwe  moeiljjk-  
 heden  aanleiding.  De  oudste  zoon  des  Sultans Raden Antä Wirjä,  
 later  zoo  bekend  geworden  onder  den  naam  van  Pangeran  Dipä  
 Negärä,  was  geboren  uit  een  goendik;  de  eenige  zoon  van  den  
 overleden  vorst  die  uit  een  wettig  huwelijk  was  gesproten,  
 was  Raden  Mas  Djarot,  die  reeds  vroeger  tot  Kroonprins  
 verheven  was;  maar  deze  was  bij  zijns  vaders  dood  eerst  13  
 jaren  oud.  Desniettemin  werd  hij  door  den  Engelschen  resident  
 Garnham,  onder  den  titel  van  Amangkoe  Boewänä  IV ,  als  
 Sultan  uitgeroepen,  maar  onder  toezicht  van  een  regentschap  
 gesteld.  De  leden  van  dit  regentschap,  waaronder  een  schoon-  
 zoon  van  Dipä  Negärä,  schenen  der  bevolking  welkom  te  zijn;  
 maar  Raffles,  die  gebonden  was  door  de  beloften  welke  hij, 
 *)  Memoir  of  Raffles’  life,  126  ff.;  Memoir  of  Gillespie,  172  ff.;  T.  v.  N.  I  VI.  
 4.  35  vv.-;  Levyssohn  Norman,  71  w .;   Hageman  in  T.  v.  T.  L.  en  Vk.  v.  N.  I . 
 VI.  419  vv. 
 tijdens  de  expeditie  tegen  Jogjakarta,  aan  Prins  Pakoe  Alam  
 gedaan  had,  ontbond  het  regentschap  weder  en  stelde  dezen  
 zijnen  gunsteling  alleen  als  regent  aan.  Ofschoon  deze  prins  het  
 bestuur  met  veel  beleid  voerde  en  de  bevolking  in  welvaart  
 toenam,  legden  echter  deze  gebeurtenissen  de  kiem  voor  het  
 ontstaan  eener  nieuwe  anti-Europeesche  partij,  waarvan  Dipä  
 Negärä  de  ziel  was,  en  die,  zooals  wij  beneden  zien  zullen,  
 elf  jaren  later  op  nieuw  een  verwoestenden  krijg  over  Java  
 bracht  ’). 
 De  Soesoehoenan  kon  zijn  wrevel  over  de  vernederende  voor-  
 waarden  die  Raffles  hem  had  opgelegd,  bezwaarlijk  verkrop-  
 pen  en  zocht  door  nieuwe  intriges  de  gelegenheid  om  het  
 Europeesch  gezag  te  ondermijnen.  Hij  gaf  daarbij  een  merk-  
 waardig  voorbeeld  van  den  geringen  invloed  dien  de  Islam  op  
 het  gemoed  van  vele  Javaansche  Grooten  oefent.  Het  grootste  
 gedeelte  der  Britsche  krijgsmacht  bestond  uit  sipahi’s  s)  of  in-  
 landsche  Soldaten  uit Hindostan, en Raffles zegt uitdrukkelijk 3) dat  
 de  voorkeur  dien  de  Soesoehoenan aan het Siwai'sme zijner vaderen  
 schonk,  hem  het  eerst  met  het  Hindoesch  gamizoen  zijner  
 hoofdstad  in  aanraking  bracht.  Weldra  ontstond  eene  samehzwe-  
 ring  tegen  het  Britsche  Gouvernement.  De  Soesoehoenan  zou  
 het  rijk  van  Mataram  herstellen,  aan  de  sipahi’s  zouden  de  
 kustlanden  worden  toegewezen.  Gelukkig  werden  deze  plannen  
 in  November  1815,  kort  voor  dat de uitbarsting moest plaats hebben, 
   ontdekt  en  door  een  gamizoensverwisseling  verijdeld.  De  
 Soesoehoenan  wierp  de  schuld  op  zijn  broeder Mangkoe  Boemi,  
 die  als  doodvijand  der  Europeanen  te  boek  stond.  Raffles  ver-  
 genoegde  zieh  met  de  verbanning  van  dien  prins  naar  Amboina,  
 maar  scheen  wegens  de  naderende  teruggave  van  Java  aan  
 Nederland  weinig  lust  te  gevoelen  om  de  zaak  aan  een  grondig 
 ')  T.  v.  N.  I.  VI.  4.  48;  Levyssohn  Norman,  78;  Hageman  in  T.  r.  T.  L.  en  
 Vk.  v.  N.  I .  VI.  442  v. 
 2)  -Eng.  sepoys  of  seapoys;  doch  deze  verbasterde  schrijfwijze  verdient  evenmin  
 navolging  als  de  fransche  cipaye.  Men  schrijve  sipahi,  zooals  dit  woord  luidt  in  het  
 Perzisch  waaruit  het  afkomstig  is.  Het  is  eigenlijk  een  adjectief  gevormd  van  sipah,  
 leger,  en  in  den  grond  hetzelfde  woord  als  spuki,  zooals  wij  een  Turkschen  ruiter  
 noemen.  3)  j ava>  j j