
 
        
         
		lingen  rekenschap  te  vragen,  en  ofschoon  zij  aanvankelijk  door  
 eene vleiende  ontvangst werden misleid, doorgrondden zij al spoedig  
 de  wäre  voornemens  van  den  Senäpati  en  gaven  hun  meester  
 daarvan  bericht.  De  Sultan  zond  daarop  een  leger  van  5000 man  
 tegen  Mataram,  onder  het  bevel  van zijn  eigen zoon. De Senäpati,  
 die  daaraan  slechts 800  man kon  overstellen,  onttrok zieh aan den  
 strijd,  en  ofschoon  de  verhalen  der  babads  dien  door de krachten  
 der  natuur,  namelijk  door  een  hevig  onweder  en  eene uitbarsting  
 van  den  Merbaboe,  voor  hem  laten  voeren,  erkennen zij  toch dat  
 hij  kort  daama  naar  Padjang  snelde,  waar  hij  door  den  Sultan  
 weder  in  genade  werd  aangenomen.  De  edelmoedigheid  van dien  
 vorst  werd  vergolden  door  een  beker  met  vergift,  die  hem  door  
 een  der  aanhangers  van  den  Senäpati,  doch,  zooals de kronieken  
 verzekeren,  zonder  diens  voorkennis,  werd toegediend,  en  die de  
 oorzaak  werd  van  zijn  plotselingen  dood,  welken  de  babads  in  
 het  jaar  1504  der  Jav.  tjjdrekening,  d.i.  1582  der  Christeljjke,  
 stellen. 
 Eene  vergadering  van  hoofden  werd  nu  samengeroepen  om  
 tot  de  keuze  van  een  nieuwen  vorst  over  te  gaan.  Volgens  de  
 instellingen,  in  den Archipel  geldende,  is  in  elken  staat  een  raad  
 van  rijksgrooten,  die  bevoegd  is  in  overleg  met  den regeerenden  
 vorst  zijn  opvolger  te  designeeren,  of,  in  geval  dit  gedurende  
 ’s vorsten  leven  verzuimd  i s ,  dien  na  zijn  dood,  bij  voorkeur  
 uit  de  leden der  vorstelijke familie,  te kiezen.  Zoo was het oudtijds  
 öok  op  Java  ').  Ofschoon  nu  de  Senäpati  de  keuze  van  des Sultans  
 zoon  voorstond,  moest  deze  zieh  met  de  waardigheid  van  
 Adipati  van  Djipang  vergenoegen,  terwijl  de  kroon  werd  opge-  
 dragen  aan  den  vorst  van  Demak,  die  daarop  de  voornaamste  
 hoofden  en  beambten  in  het  rijk  afzette,  om  ze  door  personen  
 van  zijnen  aanhang  te  doen  vervangen.  De  ontevredenheid  hier-  
 door  verwekt,  werkte  zeer  de  plannen  van  den  Senäpati  in  de  
 hand.  Hij  verbond  zieh  met  den  Adipati  van  Djipang  en  de  
 andere  misnoegde  hoofden  en  deed  den  nieuwen  Sultan  van  Padjang  
 den  oorlog  aan.  Het  grootste  deel  van  diens  leger  liep tot 
 hem  over  en  het  overschot  werd  met  weinig  moeite  op de vlucht  
 gejaagd.  Daarna  bestormde  hij  den  kraton  en  maakte  zieh  van  
 den  persoon  des  Sultans  meester,  wien  hij  verklaarde  dat  hij  
 niets  te  vreezen  had,  maar  wegens  de  algemeene  ontevredenheid  
 niet  langer  Sultan  kon  blijven,  waarop  hij  hem met zijn ganschen  
 aanhang  naar-Demak  terugzond. 
 De  Adipati  van  Djipang  werd  nu  als  Sultan  uitgeroepen,  
 maar  hij  was  nergens  te  vinden,  en  de  Senäpati  stelde  daarop  
 een  zijner  eigen  broeders  aan  om  het  land  te  besturen  tot  de  
 wettige  vorst  zou  terugkeeren.  Men  verhaalt  dat  de  regent  van  
 Djipang,  door  een  droom  vermaand  om  van  de  wereldsche  ijdel-  
 heden  afstand  te  doen,  in  stilte  naar  Kendal  was geweken, waar  
 hij  als  kluizenaar  leefde  en  als  een  heilige  werd  geeerd.  Toen  
 ten  laatste  zijne  schuilplaats  ontdekt  was,  weigerde  hij de regee-  
 ring  te  aanvaarden.  Hu  werd  het  bestuur  over  Padjang  eerst  
 aan  een  jongeren  broeder,  en  toen  deze  kort  daarna  gestorven  
 was,  aan  een  zoon  van  den  Adipati  opgedragen,  maar  slechts  
 met  den  titel  van  Pangeran;  want  de  Senäpati voerde de regalia,  
 die  hem  bij  de  bestorming  van  den  kraton  van  Padjang  waren  
 in  handen  gevallen,  met  zieh  naar  Mataram, en besloot nu gevolg  
 te  geven  aan  het  lang  gekoesterd  voornemen  om  zieh  als opper-  
 vorst  van  Java  te  doen  huldigen.  Doch  de  priestervorst van Giri,  
 ofschoon  openlijk  de  partij  kiezende  van  den  man  die  op  dat  
 tijdstip  zeker  de  mächtigste  van  Java  was,  achtte  het  oogenblik  
 daarvoor  nog  niet  gekomen.  De  oostelijke  gewesten,  die  zieh  
 aan  het  bestuur  van  den  prins  van Madoera onttrokken hadden en  
 waarover  de  Adipati  van  Soerabaja,  als  Wadänä  van  den  Sultan  
 van  Padjang,  tot  hoofd  was  gesteld,  toonaen  zieh  ongeneigd den  
 meester  te  erkennen  die  zieh  hun  wilde  opdringen,  en  rustten  
 zieh  zelfs  ten  strjjde  tegen  hem  uit.  Hunne  onderwerping  moest  
 naar  het  oordeel  van  den  priestervorst  voorafgaan.  De  Senäpati  
 rustte  daartoe  een  talrijk  leger  uit, en de regent van Soerabaja, dit  
 vernemende,  gaf  aan  al  de  onder  zijne  bevelen  staande  hoofden  
 last  om  hunne  troepen  te  Djipang  te  verzamelen  en  daar  de  
 komst  van  de  Mataramsche  lcrijgsmacht  af  te  wachten.  Maar  op  
 het  oogenblik  dat  hot  tot  een treffen tusschen de vijandelijke legers