
 
        
         
		Na  den  12den  keerden  langzamerhand  orde  en  rust  in  de stad  
 terug;  maar  zoo  groot  waren  nog  de  woede  en  verbittering,  dat  
 de  Hooge  Kegeering  den  13<len  aan  de  inlanders  een  premie  
 uitloofde  van  twee  dukaten  voor  ieder  Chineesch  hoofd  dat  b u i-   
 t e n   de  s ta d   zou  zijn  afgehouwen  en  aan  den  Gecommitteerde  
 voor  de  zaken  der  inlanders  ingeleverd l).  Allengs  echter  kregen  
 kalmer  raadslagen  de  overhand  en  den  22sten  werd  eene  alge-  
 meene  amnestie  uitgevaardigd  voor  alle  Chineezen  die  zieh  binnen  
 een  maand  zouden  onderwerpen 2).  Men  kan  zieh  zeker niet  
 verwonderen  dat  deze  maatregel  aanvankelijk  weinig  uitwerking  
 had  en  de  Chineesche  muiters,  versterkt  door  allen  die  aan  de  
 stad  hadden  kunnen  ontkomen,  hunne  roof-  en plundertoehten in  
 de  Ommelanden  voortzetten.  Men  werd  dus  genoodzaakt  eene  
 expeditie  uit  te  zenden  om  de  omstreken  der  stad  te  zuiveren.  
 Kapitein  Crummel  trok  uit  in  de  richting  van  Kadoewang  en  
 Tangeran  en  keerde  den  2<ten  November  in  de  stad  terug,  na  
 in  veertien  dagen  tijds  hären  geheelen  westelxjken  omtrek  te  
 hebben  schoon  geveegd  3).  Aan  de  Oostzijde  bleef  de  onrust  
 nog  voortduren  4);  de  invallende  regens  en  gebrek  aan  levens-  
 middelen  noopten  echter  allengs  geheele  scharen  tot  onderwer-  
 ping,  vooral  nadat  de  Begeering  er  toe  overging,  wijl  de  acte  
 van  amnestie  op  zieh  zelve  geen  genoegzaam  vertrouwen  inboe-  
 zende,  door  den  Gouv.-Gen.  geteekende  en  met  het  zegel  der  
 Compagnie  bekrachtigde  pardonbrieven  aan  de  in  onderwerping  
 körnenden  uit  te  reiken.  Men  vreesde  echter  zeer  de  Chineezen  
 weder  binnen  de  stad  toe  te  laten  en  hunne  oude  huizen te doen  
 betrekken.  Er  werden  dus  al  spoedig  maatregelen  genomen  om  
 eenige  Chineesche  huisgezinnen  buiten de stad te vestigen,  terwijl  
 hun  ten  slotte  een uitgestrekt  land buiten den Boom  aan de West-  
 zijde  der  Groote  rivier  werd  aangewezen,  ter  plaatse  waar  zieh  
 nog  heden  het  Chineesche  kamp  bevindt,  dat  dus  zijn aanwezen  
 aan  den  opstand  van  1740  versehuldigd  is. 
 >)  V.  Hoevell,  t.  a.  p.  493.  . . . . 
 2)  zie  ¿¡t  stuk  in  de  Verzameling  echte  stukken,  N°  I I I ;   in  »Nader  bericht«,  bl. 
 6 ,  7 ,  en  bij  v.  Hoevell,  t.  a.  p.  493—496. 
 3)  Zijn  Dagregister  vormt  n°  I I   van  de  »Verzameling  echte  stukken». 
 4)  Kort  relaas,  bl.  2 2 ,  23. 
 Ik  zal  niet  stilstaan  bij  den  op  23  Nov.  te  Batavia  gehouden  
 boet-  dank-  en  bededag  '),  noch  bij  de  tamelijk  overbodige  
 pogingen  om  den  vooronderstelden  toorn  van  keizer  Kien-Long  
 wegens  het  gebeurde  af  te  wenden 5).  De  opstand  der Chineezen  
 tegen  de  Compagnie  en  zijne  bloedige  onderdrukking  zouden  in  
 eene  geschiedenis  der  Javanen  ter  nauwernood  op  eene  plaats  
 kunnen  aanspraak  maken,  in dien  niet  de  gevolgen  dezer gebeur-  
 tenissen  van  overwegenden  invloed  geweest  waren  op  het  lot  
 van  het  Mataramsche  rijk,  zooals  het  thans  mijne  taak  wordt  
 aan  te  toonen. 
 Men  had  gedurende  den  regentijd,  die  ook  de  Chineezen  in  
 bedwang  hield,  in  de  omstreken  van  Batavia  niets  verder  tegen  
 hen  ondernomen,  ofsehoon  zij  nog  in  grooten  getale  bij  Bekassi  
 gelegerd  waren.  Maar  in  Juni  1741  werden  zij  door  den  Commissaris  
 Boos  aangetast  en  uiteengedreven;  echter  met  dit  onge-  
 lukkig  gevolg,  dat  zij  zieh  nu  over  de  Preanger-regentschappen  
 en  Tjeribon  verspreidden.  Inmiddels  had  het  bericht  van  de  ge-  
 beurtenissen  te  Batavia  overal  gisting  te  weeg  gebracht  in  de  
 gemoederen  der  Chineezen  die  in  het  gebied  der  Compagnie ge-  
 vestigd  waren.  Heeds  in  Pebruari  waren  bij  eene  indigofebriek  
 in  het  regentschap  Pati  de  Europeanen  door  hen  overvallen  en  
 vermoord,  en  kort  daarna  vernam  men  van  eene  groote  samen-  
 rotting  van  Chineezen  bij  Djapara,  die  de  naburige  posten  be-  
 dreigde.  De  gezaghebber  Yisscher  te  Samarang  had  hulp  ge-  
 vraagd  bij  de  regenten  der  omliggende  gewesten,  en  ook  door  
 den  Soesoehoenan  waren  troepen  gezonden;  doch  zij  hadden  
 niets  uitgericht,  en  zelfs  was  de  regent  van  Grobogan  openlijk  
 tot  de  Chineezen  overgegaan.  In  Mei  was  de  toestand  nog  drei-  
 gender  geworden.  Djewana  was  door  de  Chineezen  afgeloopen,  
 Demak  met  moeite  door  versterking  van  troepen  behouden,  en  
 de  Chineezen  hadden  zieh  vereenigd  om  tegen  Samarang  op  te 
 *)  De  predikatie  bij  die  gelegenheid  door  J .  Wagardus  uitgesproken,  werd  onder  
 den  titel  «Gedagtenisse  der  Hulpe  Gods«  te  Amsterdam  uitgegeven. 
 2)  Zie  den  brief  aan  dien  vorst  in  Bijlage  A  bij  Huysers,  Leeven  van  de  Klerk,  en  
 bij  van  Hoevell,  t.  a.  p.  bl.  539—542;  en- vgl.  de  opmerkingen  daarover  van  Mr. van  
 Alphen  in  T.  v.  N.  I.  I I I .  2.  332.