
 
        
         
		de  verplichte  koffiecultuur  gehandhaafd,  maar  het  monopolie der  
 ßegeering  werd  hier  ernstig  bedreigd  door  het  heimelijk  opkoo-  
 pen  en  uitvoeren  van  koffie  door  Chineesche  handelaars,  die  
 sedert  het  Engelsche  tusschenbestuur  vrijelijk  in  deze  gewesten  
 hadden  rondgezworven,  ofschoon  reeds  een  plakkaat  van  
 1764  hun  buiten  bijzondere  vergunning  den  toegang  tot  dat  
 gedeelte  van  Java  ontzegd  had.  Tot  handhaving  van  het  monopolie  
 werd  bij  besluit  van  6  Juni  1820  het  oude  verbod  ver-  
 nieuwd *).  Dit  was  een  eerste  maatregel  waaruit  bleek  dat  de  
 ßegeering  de  hand  wilde  houden  aan  hetgeen  nog  van  het vroe-  
 gere  mercantiele  stelsel  was  overgebleven.  Hjj  möge  voor  het  
 koffiemonopolie  voordeelig  zijn  geweest,  maar  hij  was  aller-  
 verderfelijkst  voor  de  bevolking.  De  Chineezen  die  het  land  
 doorkruisten, brachten  den  inlander  zijne  lijnwaden;  zij  waren  de  
 tusschenpersonen  tusschen  den  landbouwer  en den groothandelaar.  
 De  Europeanen  hadden  zieh met den sleet in de binnenlanden nooit  
 veel opgehouden. Mochten er echter gezind zijn geweest om de rol der  
 Chineezen  over  te  nemen,  het zou hun  weinig gebaat  hebben. Een  
 publicatie  van  9  Jan.  1821  3)  verbood  ook  aan  alle  Europeanen,  
 zonder  schriftelijke  vergunning van  den  ßesident,  in  de Preanger  
 handel  te  drijven  of  zieh  daar  op  te  houden.  Zelfs  van  een  pas  
 voorzien  mochten  zij  alleen op  de  groote  wegen  reizen ,  en alleen  
 zij  die  landgoederen  in  de  residentie  bezaten  —  en  kort  zou  dat  
 bezit  duren — waren,  voor  zoover het  verblijf  op  hunne  goederen  
 of  de  beschikking  over  hunne  producten  betreff,  van  dit  verbod  
 uitgesloten.  De  kleinhandel  in  de Preanger  werd  nu geheel gemo-  
 nopoliseerd  door  een rijken Chinees  te  Buitenzorg,  die  hem  dreef  
 door tusschenkomst van Javaansche agenten en,  daar alle  mededin-  
 ging  geweerd  was,  zieh  de  grootste  winsten  kon  toeeigenen 4). 
 Een  nog  zwaarder  slag  werd  aan het vrije handelsverkeer toege-  
 bracht door  het besluit van 9  Jan.  1821  3), waarbij  aan Europeanen  
 en  andere vreemdelingen  verboden  werd  om,  zonder  schriftelijke  
 vergunning  van het  plaatselijk  bestuur,  op eenigen  afstand van de 
 *)  Stbl.  n°.  22.  Zie  voorts  Mijer  in  T.  v.  N.  I.  I I I .  2.  621. 
 2)  Da  Bas  bij  Steyn  Parvé,  Kol.  monopoliestelsel  nader  toegelicht,  Bijlagen.  85.  
 *)  Stbl.  n°  6.  4)  Du  Bus,  t .   a.  p.  84. 
 gewone  verblijfplaatsen der residenten pakhuizen op te slaan of han-  
 delsétablissementen  te  vestigen  of  ook  de reeds bestaande in stand  
 te  houden.  Wie  tegen dit verbod zou hebben gehandeld, zou onder-  
 worpen zijn aan zoodanige arbitraire dispositie als het Gouvernement  
 in  ieder  geval  zou  noodig  achten. Yolgens de considerans moest dit  
 besluit strekken  om  den Inlander tegen knevelarij  te beschermen en  
 te  verhoeden  dat hij  door geldelijke voorschotten in een toestand ge-  
 raakte  die  de vrije beschikking over zijn product buitensloot, en dat  
 hij  werd  teruggehouden  om  zijn product te brengen naar zoodanige  
 plaatsen,  waar  de  ruimste  en  vrijste  mededinging. hem de hoogste  
 prijzen beloofde.  Zijn de motieven van het besluit hier werkelijk eer-  
 lijk  opgegeven,  dan  is  de  ßegeering  in  eene zonderlinge dwaling  
 vervallen.  Zij  heeft,  zooals  de  heer  Pierson  het  kernachtig  uit-  
 drukt,  „om  een  kwaad  te  voorkomen  dat  zij  vreesde,  naar  het  
 middel  gegrepen  waardoor  dit  kwaad  noodwendig  moest  ont-  
 staan.“  Zij  heeft  geheel  voorbijgezien  dat  de  beperking  der  
 concurrentie  juist  de  opkooperij  in  de  hand  werkt.  Zij  begreep  
 niet  dat,  zoo  al  de  prijzen  waarvoor  sommige  Europeesche  
 handelaars  zieh  het  product  der  inlanders  hadden  toegeëigend,  
 werkelijk  te  laag  waren,  de  toeneming,  niet  de  beperking, van  
 het  vrije  handelsverkeer  dat  euvel  zou  hebben  geweerd.  Zij  
 voorzag  niet,  wat  toch  zoo  gemakkeljjk  te  voorzien  was,  dat  
 de  Javaan,  die  noch  de  middelen,  noch  den  handelsgeest  be-  
 zat  om  zelf  zijn  product  naar  de  strandplaatsen  te  voeren,  
 waar  het  hooge  prijzen  bedingen  kon,  bij  gemis  van  geregelden  
 afzet  de  prooi  zou  worden  van  ieder  die  hem  nog  iets  voor  het  
 surplus  zijner  voortbrengselen  zou  willen  bieden. 
 Men  mag intusschen  wel  aannemen,  dat  ook  bij dezen laatsten  
 maatregel  de  zucht  om,  door  wering  der concurrentie, de waarde  
 van  het  gehandhaafde  Preanger  koffiemonopolie te verhoogen, niet  
 zonder  invloed  was.  En  zeker,  indien  het  er op was toegelegd geweest  
 om de vrije koffiecultuur,  die Commissarissen-Generaal buiten  
 het  monopoliegebied  zooveel  mogelijk  hadden  opgebeurd,  geheel  
 te  vernietigen,  een  doeltreffender  maatregel  had  men  niet  licht  
 kunnen  uitdenken.  De  koffieteelt,  die,  onder  de  gegeven  omstanl) 
   Stbl.  n°  5.  2)  Koloniale  Politiek.  56. 
 II.  #0