
 
        
         
		beleid  van  Hartingh  wist  te  bewerten , dat  de  Soesoehoenan  niet  
 alleen  vrjj willig  en  zonder  eenige  schadeloosstelling  van  de  ge-  
 eischte  landen  afstand  deed,  maar  dat  de  beide  vorsten,  die  
 zoo  lang  in  vijandschap  hadden  geleefd,  elkander  omhelsden  en  
 eeuwige  vriendschap  zwoeren,  terwijl  de  Soesoehoenan,  als  on-  
 derpand  zijner  oprechtheid,  den  Sultan  eene  kris  vereerde,  die  
 aan  zijn  vader  had  toebehoord.  De  verdeeling  had  op  zonder-  
 linge  wijze  plaats.  Slechts  enkele  gewesten  werden  in  hun  ge-  
 heel aan een der vorsten toegekend, t.  w.  Banjoemas  en  Kediriaan  
 den  Soesoehoenan  en  Madioen  aan  den  Sultan;  maar  de  volk-  
 rijkste  en  vruchtbaarste  gewesten,  zooals  Padjang,  Mataram,  
 Kadoe,  Bagelen,  werden  zoodanig  uiteen  gescheurd,  dat  overal  
 de  landen  van  den  Sultan  door  die  des  Soesoehoenans,  die  van  
 den Soesoehoenan door die des  Sultans waren ingesloten.  Men heeft  
 hierin  een  uitvloeisel  meenen  te  zien  van  politiek  beleid, omdat  
 deze  zonderlinge  splitsing  den  vorsten  zoowel  heimelijke  oorlogs-  
 toerustingen  als  een  gemakkelijk  en  spoedig  bijeentrekken  hun-  
 ner  troepen  onmogelijk  maakte.  Anderen  meenen  dat  zij  is  toe  te  
 schrijven  aan  de  vasthoudendheid  waarmede  zoowel  de  Sultan  als  
 de  Soesoehoenan  zieh  aan  het  bezit  van  een  deel  der schoonste en  
 rijkste gewesten klemden. Maar de waarschijnlijkste meening is wel,  
 dat  in  de  meeste  gevallen  aan de regenten die met de verschillende  
 gewesten  beleend  waren,  de  vrijheid  werd  gelaten  zieh te scharen  
 onder den vorst wiens partij  zij in den krijg waren toegedaan geweest.  
 Later  heeft  men  de  nadeelige  gevolgen  van  deze  regeling  rijke-  
 lijk  ondervonden,  vooral  door  de  groote  bezwaren  die  daardoor  
 aan  eene  behoorlijke  handhaving  der  politie  werden  in  den  weg  
 gelegd').  Zoo  weinig  werd  overigens  de  Soesoehoenan  bij  deze  
 deeling  bevoorrecht,  dat  het  aandeel  van  den  Sultan  zelfs  nog  
 wat  grooter  uitviel,  indien  althans  de  opgave  juist  is  dat  aan  
 eerstgenoemden  85,450  tjatjah’s  verbleven,  terwijl  er  87,050  
 aan den  laatstgenoemden werden  toegewezen 2). De Sultan vestigde 
 *)  T.  v.  N.  I .  VI.  B.  132  v.;  Hageman,  Handl.  I .  203. 
 2)  Een  tjatjah  wordt  na  eens  op  vier,  dan  op  vijf,  dan  op  zes  zielen  gesteld.  De  
 laatste  wijze  van  berekening  brengt  Hageman,  Handl.  I.  205', tot zijne  bevolkingscijfers  
 van  512,700  en  522,300  zielen. 
 zijne verblijfplaats te Jogjakarta,  juister  en vollediger Hajogjakarta  
 Adi-ning-Bat, in het landschap Mataram.  De Sanskrietsche naam  ’)  
 verhindert  mij  te  gelooven  dat  deze  plaats,  reeds  vroeger  in  
 Mangkoe Boemi’s  geschiedenis  genoemd 2) ,  niets  dan eene gewone  
 desa  was s) ; die weidsche naam maakt het veel waarschijnlijker, dat  
 zij van den aanvang af tot  eene  vorstelijke  residentie  bestemd was,  
 en  ik  vermoed  dus  dat  Mangkoe  Boemi,  die  gedurende  den  
 oorlog  herhaaldelijk  Mataram  bezet  en  zieh  reeds  den  titel  van  
 Sultan  van  Mataram  toegeeigend  had,  ook  den  bouw  zijner aan-  
 staande  hoofdstad  reeds  vroeger  had  aangevangen.  Hoe  het  zij,  
 de  kraton  dien  de  Sultan  hier  bouwde,  deed  voor  dien  van  
 Soerakarta  niet  onder,  en  zijne  hoofdstad  werd  in  ieder  opzicht  
 de  mededingster  harer  oudere  zuster. 
 Mas Said hield den strijd  nog vo l, in weerwil  van onderscheidene  
 verliezen die hem deels door de aanvallen zijner vijanden, deels door  
 den  afval  zijner  vrienden  werden  toegebracht.  Hij  liet  zieh  zelfs  
 niet  van  zijne  hooge  eischen  terugbrengen,  maar  bleef  op  zijne  
 erkenning  als  opperheer  van  Java  aandringen,  en  noemde  zieh  
 in  een  brief,  dien  hij  door  tusschenkomst  van  Hartingh  aan  de  
 Hooge  Regeering  wilde  doen  toekomen:  „overal zwervende, maar  
 toch  gelukkig,  de  grootste  macht  voerende  en  de  wijste  des  
 lands.“  Onuitputtelijk  was  hij  in  listen,  waarmede  hij  nu  eens  
 de  vervolgingen  zijner  vijanden  teleurstelde,  dan  weder  het zaad  
 van  tweedraeht  en  aehterdocht  onder  hen  te  strooien  trachtte,  
 en  sehoon  hij  zijn  aanhang  meer  en  meer  zag  versmelten,  bleef  
 hij  een  gevaarlijk  vijand  door  de  verbazende  snelheid  zijner  be-  
 wegingen  en  door  de  teugellooze  baldadigheid  waarmede  hij  de  
 streken  die  hij  doortoog,  plunderde  en  plat brandde.  Sehoon ge-  
 jaagd  als  een  wild  dier,  bleef  hij  steeds  op  vrije  voeten,  en  
 deed  hij  meer  kwaad  aan  zjjne  vervolgers  dan  zij  hem  konden  
 toebrengen.  „Ieder,“  zegt  een  schrijver  dier  dagen,  „die  eenige  
 kennis  van  de  gesteldheid  van  dit  eiland  heeft,  zal  het  gemakkelijk  
 vallen  te  besluiten,  dat  het  bijna  onmogelijk  is  door  ge- 
 Yerklaard  door  v.  Humboldt,  Kawi-Sprache.  I .  5 ,  als  samengesteld  uit  j o g j a , 
 passend,  voegzaam,  voortreffelijk,  en  k a r t a ,   waarover  zie  boven,  blz.  310.  noot. 
 3)  Boven,  blz.  485.  3)  Zooals  beweerd  wordt  T.  v.  N.  I.  VI.  3.  124.