
 
        
         
		en  het  bleek  dat  Koen  door  geene  praatjes  was  vervaard  tema-  
 ken,  veranderde  hij  van  taktiek,  en  liet  den  regent  van  Kendal  
 een  brief  naar  Batavia  schrijven,  met  de  verklaring,  dat  hij  de  
 gevangenen  noeb  van  kant  maken,  noch  voor  geld  vrij  geven  
 wilde  maar  dat  hij  hen  zonder  rantsoen  zou  loslaten,  indien  zieh  
 een  Nederlandsch  gezantschap  vertoonde  aan  het  hof  te  Karta,  
 zooals  de  hofplaats  van  Mataram  dikwijls  genoemd  wordt').  Uit  
 de  verdere  onderhandelingen  met  den  regent  van  Kendal  werd  
 het  duidelijk  wat  de  Panembahan  eigenlijk  hegeerde.  Hij  wilde  
 dat  de  Nederlanders,  die  nu  eenmaal  op  Java  gevestigd  en  niet  
 gemakkelijk  uit  hunne  vesting  te  verdrijven  waren,  hem,  even  
 als  de  Javaansche  vorsten,  als  opperheer  erkennen  en  door  het  
 zenden  van  een  jaarlijksch  gezantschap  hulde  bewijzen  zouden.  
 In  een  onderschepten  brief van  den  Panembahan  aan  den Capitan  
 Mor  2)  van  Malakka,  vond  men  uitdrukkelijk  uitgesproken,  dat  
 de  Nederlanders,  door  zieh  te  Djakarta  te  vestigen,  zieh  tot on-  
 derzaten  van  het  rijk  van  Mataram  hadden  gemaakt.  Tevens  was  
 het  daaruit  duidelijk,  dat  hij  zieh die ongeroepen onderdanen  nog  
 gaarne  van  den  hals  wilde  schuiven;  want  het  eigenlijk  doel  
 van  het  schrijven  scheen  te  zijn,  den Kapitein  bevreesd  te maken  
 dat  de  Nederlanders  den  toevoer  van  rijst  naar  Malakka  zouden  
 belemmeren,-  en  hem  daardoor  op  te  wekken  in  hunne  verdrij-  
 ving  behulpzaam  te  zijn. 
 In  1620  kon  men  echter  weder  eene  verandering  in  degezind-  
 heden  van  den  Panembahan  waarnemen,  toen  werkelijk  de  uit-  
 voer  van  rijst  naar  Malakka  door  de  Nederlandsche  kruisers  be-  
 let  werd  en  de  tegenwoordighoid  van eenige Nederlandsche jachten  
 te  Gresik  den  Adipati  van  Soerabaja  tot  steun  verstrekte  in  de  
 verdediging  dier  plaats,  'die  op  nieuw  door  de legers van Mataram  
 bedreigd  werd.  De  sluwe  Javaan  achtte  het  nu  weer  in  zijn be- 
 !)  Koen  bij  de  Jonge,  IV.  269V  »’t  Hoff  is  gelegen  In  een  seer grote volkrycke open  
 plaetse,  Charta  genaemt,  daer  de  Mataram  hem meest  onthoudt."  Karta  schijnt eigenlijk  
 w e rk ,  s t i c h t i n g ,  te beteekenen  en dus in  eigennamen  van  steden  zooveelals s ta d ,  
 b.  v.  in  Djakarta,  boven  bl.  273.  Vgl.  von  Humboldt,  Kawi-Sprache,  1.  5 ,  noot. 
 2)  M o r  is  een  samentrekkiug  van  m a io r .  De  door  Nederlandsche  schrijvers  dikwijls  
 gebruikte  vorm  Capitan  Moor  zou  tot  een  geheel  verkeerde  opvatting  aanleiding  kun-  
 nen  geven. 
 lang  stappen  te  doen  om  de  vriendschap  met  de  Nederlanders  
 te  hernieuwen  en  zond  zes  der  Nederlandsehe  gevangenen  zonder  
 losprijs  terug. 
 In  1622  ging  hij  verder. Den  15den Juni meldden  zieh  bij  Koen  
 gezanten  aan  van  den  Toemenggoeng  van  Tagal,  om hem namens  
 den  Panembahan  te  polsen  over  een  verbond  tot  verovering  van  
 Banten,  welk  rjjk  nog  altijd  in  vijandige  gezindheid  jegens  de  
 Compagnie  volhardde.  De  Panembahan  gaf den  wensch  te kennen  
 om  met  den  Gouverneur-Generaal  zelven,  of,  zoo  dit  niet  kon,  
 met  een  gezant  van  zijnentwege  in  het  geheim  over  deze  zaak  
 te  spreken.  Toen  deze  onverwachte  voorstellen  door  Koen  in den  
 Baad  waren  gebracht,  was  men  daar  van  oordeel  dat  het  zeer  
 wenschelijk  was  iets  meer  van  de  plannen  van  den  Panembahan  
 en  den  toestand  van  zjjn  rijk  te  weten,  en  den  24sten  Juni  werd  
 dus  een  plechtig  gezantschap  afgevaardigd,  aan  welks  hoofd  Dr.  
 de  Haan  stond.  Den  l l den  Augustus  werden  de  gezanten  met  
 vele  eerbewijzen  te  Karta  ontvangen.  De  Panembahan  verlangde  
 dat  alles  wat  te  Djapara  was  voorgevallen  van  weerszij den  ver-  
 geven  en  vergeten  zou  zijn,  bood  aan  de  Nederlanders  den vrijen  
 uitvoer  van  rijst  en  andere  levensmiddelen  uit  al  zijne  havens  
 aan,  beloofde  dat  hij  hen  vrij  en  onbelemmerd  te  Batavia  zou  
 laten  wonen  en  sprak  veel  over  zijne  plannen  tegen Banten, dat,  
 naar  zijn  zeggen,  betrekkingen  met Soerabaja onderhield. Zijn plan  
 was,  zoodra  Soerabaja  onderworpen was,  de  wapenen  tegen Banten  
 te  keeren,  en  hij  wenschte  dat  de  Nederlanders  dit  te gelijk  
 van  de  zeezijde  zouden  bestoken.  De  Compagnie  behoefde  niet  
 te  vreezen  dat  de  Bantenners* de  peperranken  gedurende  den  oor-  
 log  vernielen  zouden;  want~na  de  verovering  zou  hij  de  bevol-  
 king  gelasten  op  nieuw  peper  te  planten.  Hij  was  blijkbaar  van  
 meening  dat  de  Compagnie  zijne  hulp  tegen  Banten  op  hoogen  
 prijs  zou  stellen,  en  bevroedde  dus  niet  hoe  zeer  de  oorlogstoe-  
 stand  de  staatkunde  van  Koen  in  de  hand  werkte,  die  door  de  
 blokkade  gelegenheid  vond  den  handel  van  Banten  af  te  snijden  
 en  dien  meer  en  meer  naar  Batavia  over  te  brengen.  De  Haan  
 verklaarde  dan  ook  met  fierheid,  dat  de  Generaal,  zoo  hij  aan-  
 vallend  tegen  Banten  had  willen  te  werk  gaan,  dit  reeds  voor