
 
        
         
		nages,  waaronder  die  des  Konings  natuurlijk  de  prächtigste  
 was,  van  tempels  yoor  de  Yereering  der  goden  en  Yan  enkele  
 inrichtingen  Yoor  publiek  gebruik,  zooals  badplaatsen,  wacht-  
 huizen  enz.  Elke  kraton  had  zijne  buitenmuren  en  poorten,  en  
 daarbinnen  zijne  gebouwen,  tuinen,  tempels  enz.  De  geringe  
 lieden  woonden,  Yoor  zoo  ver  zij  tot  het  gevolg  of  het  eigen-  
 dom  van  de  Yorsten  behoorden,  binnen  de  omheiningen  Yanhun  
 paleis;  de  overigen  hadden  hunne  nederige  huizen  onder  het  
 loof  der  boomen  verscholen,  waarom  zij  echter  al  mede  muren  
 yan  steen  of  leem  hadden  getrokken,  zoodat  de  straten  niet door  
 de  woningen,  maar  door  die  muren  beiend  waren.“  Deze  be-  
 schrijving  berust  op  de  waarneming  der  overblijfselen  en  de ver-  
 gelijking  met  de  inlandsche  hoofdsteden  yan  Java  en  vooral  
 met  de  negerien  yan  Bali,  welk  eiland,  zooals  ik  reeds  yroeger  
 opmerkte  J) ,  nog  heden  ons  het  beeid  vertoont  yan  het  middel-  
 eeuwsche  Java. 
 Bijna  recht  ten  zuiden,  maar  op  aanmerkelijken  afstand,  van  
 Tjandi  Pasar  ligt,  onder  het  dicht  geboomte  verscholen,  eene  
 tweede  poort,  die  onder  den  naam  van  Badjang  Eatoe  bekend  
 i s ,  en  onder  de  Madjapahitsche  overblijfselen  wel  den  günstigsten  
 indruk  maakt.  Het  is  een  poort  van  rooden  steen,  eerst,  
 aan  weerszijden  van  een  doorgang  van  omstreeks  4 |  voet,  een  
 dertig  voet  rechtstandig  omhoog  rijzende,  en  dan  zieh  nog  omstreeks  
 even  zoo  hoog  verheilende  in  een  piramidaal  dak,  dat  
 uit  een  zeer  samengesteld  lijstwerk  bestaat.  Op  de  beneden-  
 ste  kroonlijst  is  aan  elke  der  vier  zijden  een  Banaspati  uitge-  
 houwen,  omgeven  van  rijke  ornementen,  en  iedere  volgende  
 lijst  tot  aan  den  top  vertoont  eene  herhaling  derzelfde  voorstel-  
 lingen  op  gedurig  kleinere  schaal.  Door  den  doorgang,  die  van  
 binnen  met  zwarte  steenen  bekleed  is ,  voeren  een  zestal  trappen  
 van  trachiet.  Aan  het  benedeneinde  van  het  poortgebouw  
 zijn  breede  conterforten  aangebracht,  aan  beide  zijden  over-  
 gaande  in  een  langen  muur,  die  zieh  in  de  wildernis  van  het  
 woud  verliest.  Op  het  linker  conterfort  is  een  basrelief  gehoui 
   D.  I ,  bl.  4 . 
 wen,  dat  een  kampstrijd  tusschen  twee  krijgers  schijnt  voor  te  
 stellen.  Overblijfselen  van  arabesken  zijn  hier  en  daar  op  de  
 muren  zichtbaar.  Het  beeldhouwwerk  is,  zooals  wij  dit  reeds  bij  
 andere  monumenten  gevonden  hebben,  niet  in  levenden  steen,  
 maar  in  de  harde  brikken  gehouwen. 
 Er  is  bijna  geen  twijfel  aan  of  deze  poort  is  de  hoofdingang  
 van  een  kraton  geweest;  de  heer  van  Hoevell merkt  o p ,  dat  
 thans  op  Bali  de  toegangen  tot  de  kratons  nog  even  smal  zijn.  
 De  overlevering  zegt  dat  zij  den  ingang  vormde  tot  een  nieu-  
 wen  kraton,  dien  de  vorst  van  Madjapahit  voor  zijn  opvolger  
 wilde  bouwen,  toen  de  verwoesting  van  zijn  rijk  hem  daarin  
 verhinderde,  en  dat  hij  toen  een  vloek  heeft  uitgesproken  over  
 elk  die  deze  poort  zou  binnentreden,  waarom  ook  geen  Javaan  
 dit  zal  wagen.  Het  geheele  kunstwerk  heeft  veel  door  den  tijd  
 geleden  en  is,  schoon  met  stutten  geschraagd,  een  rassen  on-  
 dergang  nabij. 
 Een  weinig  ten  westen  van  eene  lijn  die  Tjandi  Pasar  met  
 Badjang  Eatoe  zou  verbinden,  ligt  een  puinhoop,  Sanggar  Pa-  
 malangan  genoemd,  en  uit  groote  Vierkante  trachietblokken  be-  
 staande,  waarvan  vele  met  arabesken  en  mythologische  voor-  
 stellingen  bebeiteld  zijn.  Men  heeft  van  een  deel  dier  blokken  
 een  kunstmatigen  heuvel  met  trappen  gevormd,  en  op  den  top  
 het  beeid  van  een  boeta  of  reus  opgericht,  door  de  Javanen  
 Betjä  Menak  Djinggä  genoemd.  Het  is  vijf  voet  hoog  en  in  
 haut-relief  gehouwen  in  een  vervaarlijken  trachietsteen,  die  ver-  
 moedelijk  in  een  muur  is  bevestigd  geweest.  Het  onderste  ge-  
 deelte  is  zeer  beschadigd,  en  ook  het  reusachtige  hoofd,  dat  
 een  rijk  versierden  band  om  het  krallende  en  achterwaarts  ge-  
 streken  haar  draagt,  en  door  de  groote  uitpuilende  oogen  en  
 vervaarlijke  slagtanden  een  afzichtige  uitdrukking  heeft,  is  niet  
 geheel  ongeschonden.  Het  beeid  is  omkronkeld  door  een  slang,  
 wier  muil  boven  de  linkerborst  den  staart  vasthoudt,  en  achter  
 het  beeid  schieten  gevederde  slagpennen  uit.  De  tegenwoordige  
 Javanen  houden  dit  beeid  voor  een  Eadja  van  Balambangan,  
 die  eene  dochter  van  den  vorst  van  Madjapahit  ten  huwelijk  
 kwam  vragen,  maar,  om  zjjne  leelijkheid  afgewezen,  uit  spijt