
 
        
         
		geslagen,  en  de  samenspanning  der  westersche  regenten  dwong  
 hem  zieh  weder  in  het  ongenaakbare  Zuidergebergte  (Goenong  
 Kidoel),  zijne  oude  toevlucht,  te  verschuilen.  Het  schijnt  dat  
 destijds  zijn  leger  schier  geheel  verloopen  was;  maar  daaren-  
 tegen  beweert  men  dat Mas  Said,  die  steeds  elken  veldslag  ver-  
 meden  en  zieh  tot  het  afmatten  van  de  troepen  der  Compagnie  
 bepaald  had,  nooit  mächtiger  was  geweest,  en  dat  alleen  zijne  
 ruiterij,  waarmede  hij  in  Mataram  bleef  omzwerven,  wel  13000  
 man  sterk  was.  Nogtans  werd  ook  hij  in  het  laatst  van  1750  
 door  den  opperkoopman  Toutlemonde  in  drie  geveehten  zoozeer  
 gehavend,  dat  hij  bljjde  was  zieh  mede in  de  woeste streken van  
 den  Goenong  Kidoel  te  kunnen  bergen. 
 Doch  telkens  vloeiden  nieuwe  scharen  aan  de  rebellen  toe,  
 zoodat  zij  in  1751  op  nieuw  uit  hunne  schuilplaatsen  te  voor-  
 schijn  traden,  en  zelfs  het  schier  geheel  van  oorlogsbehoeften  
 ontbloote  leger  van  Toutlemonde  zoozeer  in  het  nauw  brachten,  
 dat  het  zijne  redding  alleen  aan  het  tijdig  opdagen  van  von  
 Hohendorff  te  danken  had.  De  vijand  werd  daarop  wederom  uit  
 Mataram  verdreven,  en  dat  gewest,  gezuiverd  van  alle  muiters,  
 werd  onder  zijne  vorige  regenten hersteld.  Te gelijker tijd hadden  
 de  onlusten  door  zekeren  täpä  op  Madoera  verwekt,  aan  de  regenten  
 aldaar  de  handen  vol  werk  gegeven  en  waren  zij  slechts  
 met  moeite  bedwongen. 
 De  troepen  der  Compagnie  hadden  in  den  regentijd  eenige  
 rust  genoten,  terwijl Mangkoe  Boemi  zieh  op  nieuw  in  den  Goenong  
 Kidoel  had  teruggetrokken.  Maar  nog  eer  het  jaar  1751  
 ten  einde  was,  kwam  de  vijand  weder  te  voorschijn  en  ver-  
 sloeg  de  Clercq  in  Kadoe,  en  toen  hij  zieh  daar niet kon staande  
 houden, deed hij inMaart 1752 onverwachts een invalin Pekalongan  
 en  dreef  ter  hoofdplaats  zelve  de  huzaren  van  von  Bielefeldt  op  
 de  vlucht,  stak  het  pakhuis  der  Compagnie  in  brand,  maakte  
 aanzienlijken buit  en noopte  de regenten van Pekalongan, Batang,  
 Wirädesä en Pamalang  om  zijne  partij  te  kiezen.  Mangkoe  Boemi  
 achtte zieh nu schier zeker van de zege en nam zieh voor eerst Tagal  
 te  vermeesteren,  dan  naar  Demak te rukken, in de hoog vereerde  
 moskee  aldaar  een  zijner  zonen  te  laten  besnijden,  en  daarna 
 in  Pati  te dringen.  Tagal werd echter nog tijdig versterkt, waardoor  
 de  uitvoering  van  dit  plan  werd verhinderd; maar de regent aldaar  
 heulde met de opstandelingen, en Mangkoe Boemi wist hetlegercorps  
 van  den  zorgeloozen  en  onbekwamen  majoor  Hoff  door  gedurig  
 heen  en  weder  trekken  zoozeer  af  te  matten ,  dat hij nu wellicht  
 spoedig eeninval  in  de  Westerlanden  zou  hebben  kunnen  wagen,  
 zoo  niet  het  bericht  dat  nieuwe  hulpbenden  uit  den  Oosthoek  
 in  aantocht  waren, hem  tot  een  spoedigen  aftocht  naar  Mataram  
 had  genoopt.  Yan  Hohendorff  liet  nu  dadelijk  de  landen  van  
 Pekalongan,  Batang  en  Wirädesä  weder  bezetten,  waarnaookde  
 afgevallen  regenten  tot  de  gehoorzaamheid  terugkeerden. 
 Gebrek aan voldoende troepenmacht en bekwame aanvoerders aan  
 de  zjjde  der  Compagnie  deed den oorlog meer  en meer in een chronische  
 ziekte  ontaarden,  die  te  ernstiger  was,  daar de rebellen  op  
 hunnen  doortocht  alles  plunderden  en  brandschatten,  zoodat  de  
 welvaart  van  midden-Java  voor  vele  jaren  geknakt werd.  Terwijl  
 Mangkoe  Boemi  Soerakarta  weder  afliep,  trachtte  Mas  Said  in  
 Soerabaja  door  te  dringen,  om  zieh  in  verbinding  te  stellen met  
 den  regent  van  dat  gewest,  die  ook  al  tot  opstand  tegen  de  
 Compagnie  was  overgeslagen.  Wij  herinneren  ons  dat,  na  den  
 moord aan Djajeng-Eänä gepleegd, dit uitgestrekte regentschap tus-  
 schen  twee  regenten  verdeeld  was  ').  Sedert  was  deze  splitsing  
 in  stand  gehouden  *).  Doch  in  1752  verwekte  de  dood  van  een  
 der  regenten  een  nieuwen  vijand  aan  de  Compagnie,  toen  de  
 overlevende,  Setjä  Ncgärä,  zieh  bedrogen  zag  in  de  hoop,  die  
 misschien  door  eenige  dienaren  der  Compagnie  onvoorzichtiglijk  
 gevoed  was,  dat  thans  het  bestuur  van  het  geheele  regentschap  
 aan  hem  alleen  zou  worden  opgedragen.  Daar  ook  de  bevolking  
 met  den  nieuwen  regent,  Indrä  Nätä,  die  in  Soerabaja  een  
 vreemdeling  was,  in  het  geheel  niet  was  ingenomen,  gelukte  
 het aan Setjä Negärä een tijd lang groote  onrust  te  verwekken;  ten  
 slotte  evenwel  was  de  eenige  vrucht van zijn verzet dat vele nutte-  
 looze verwoestingen waren aangericht, terwijl hij  door de troepen der  
 Compagnie,  met Madoereesche hulp, naar Malang verdreven werd. 
 *)  Boven,  bl.  437. 
 2)  Zie  b.  v.  van  Imhoff  in  Bijdr.  t.  I.  T.  L.  en  Vk.  I .   323,  '327.