
 
        
         
		tingen  door  de  Makassaren  in  Oost-Java  aangericht.  Daar  zij  
 reeds  gedurende  het  vorige  jaar  den  rijsttoevoer  aan  Batavia  
 hadden  afgesneden,  besloot  de  Regeering  hen  als  vijanden  te  
 behandelen  en  zond  kapitein  Holsteyn  met  300  man  naar  Oost-  
 Java,  met  last  om  de  Makassaren  zooveel  mogelijk  afbreuk  te  
 doen.  De  listige  Pangeran  van  Giri  had  intussehen  overal  het  
 gerucht  weten  te verspreiden,  dat de Holländers voornemens waren  
 met  de  Makassaren,  wier  rooverijen  alom  schrik  hadden  inge-  
 boezemd,  tegen  de  Javanen  gemeene  zaak  te  maken.  Het gevolg  
 was  dat  kapitein  Holsteyn  bij  de  inländers tegenwerking in plaats  
 van  ondersteuning  vond,  en  dat  hij  te vergeefs op de levering aan-  
 drong  van de kleine, weinig diepgaande vaartuigen ,.die hij  voor den  
 strijd tegen de Makassaren vooral behoefde. Bovendien liet het beleid  
 van  dezen  officier  veel  te  wenschen  over.  Hij  liet  zieh  diets  
 maken,  dat  de  vloot  die  Troenä  Djäjä  in  de  bocht  van  Sotja  
 op  Madoera  verzamelde,  om  zijne  troepen  naar  de  kust van Java  
 over  te  brengen,  bestemd  was  om  de  landen  van  den  Soesoe-  
 hoenan  te  beschermen,  en  verzuimde  daarom  de  günstige  gele-  
 genheid  om  haar  te  vernieten;  en  in  plaats  van  de  Makassaren  
 aan  te  tasten,  knoopte  hij  met  hunne  hoofden  onderhandelingen  
 aan,  die  tot  niets  leidden  dan  dat  de  Javanen  versterkt  werden  
 in  de  meening,  dat  de  Holländers  met  hunne  vijanden  heulden. 
 Inmiddels  had  de  Soesoehoenan  een  groot  leger  uitgerust/  dat  
 onder  bevel  van  Kjai  Pandji  naar  Bangil  op  marsch  was.  De  
 Nederlandsche  en  de  Javaansche  bevelhebber  hadden  een  samen-  
 komst  te  Gembong,  waarin  bepaald  werd  dat  men  zieh  bij  Do-  
 mong  zou  vereenigen. Ook de Javaansche vlootvoogd Wirä  Troenä  
 begaf  zieh  met  een  honderdtal  oorlogsprauwen  derwaarts.  Tegen  
 den  raad  van  kapitein Holsteyn  deed hij, met meer dapperheid dan  
 beleid, een aanval op de versperringen der Makassaren, maar, siecht  
 door de zijnen ondersteund, werd hij afgeslagen en verloor hetleven.  
 Kjai  Pandji,  die  kort  daarna  een  aanval  op  Domong  beproefde,  
 door  het  vuur  van  de  schepen der Compagnie ondersteund,  bleek/  
 evenmin  tegen  een  woedenden  uitval  der  Makassaren  bestand,'  
 en  slaagde  er  niet  in  zijne  als  kaf  uiteenstuivende  troepen  te  
 herzamelen.  Op  de  schepen  der  Compagnie  heerschte  gebrek, 
 ziekte  en  moedeloosheid,  en  terwijl  de  bevelhebber  nogmaals  
 den  weg  der  onderhandeling  met  de  Makassaren  poogde  in  te  
 slaan,  wist  Kraeng  Galesoeng  hem  met  80  vaartuigen  te  ont-  
 komen,  waarna  hij  zijne  macht  op  Madoera  met  die  van Troenä  
 Djäjä  vereenigde. 
 Inmiddels  was  te  Batavia  op  nieuw  een  corps  van  300  man  
 uitgerust,  wier  aanvoerder,  de  majoor  Poleman,  in  Augustus  
 1676  voor  Domong  het  opperbevel  van  kapitein  Holsteyn  over-  
 nam.  Onder  het  bestuur  van  dezen  bekwamen  officier  werd  met  
 vrij  wat  meer  beleid  en  nadruk  gehandeld.  Hij  veroverde  de  
 versterkingen  te  Domong  en  al  de verschansingen van Basoeki tot  
 Mlandingan  door  de  Makassaren  opgeworpen,  vernielde meer dan  
 duizend  hunner  vaartuigen,  en  noodzaakte  hen  eene  toevluchtte  
 zoeken  in  het  gebergte  van  het  binnenland.  Het  zou  nu  de  taak  
 van  de  scharen  des Soesoehoenans geweest zijn,  ook hun overschot  
 te  vernietigen.  Werkeljjk  kwam  een  nieuw  leger,  op wel 60,000  
 man  begroot,  onder  bevel  van  Pangeran  Adipati  Anom,  tegen  
 de  vijanden  van  Mataram  oprukken.  Maar  de  bewegingen  dier  
 massa  waren  even  traag  als  ordeloos  en  lieten  aan  de  Makassaren  
 tijd  om  zieh  te  hereenigen  en  aan Troenä  Djäjä  en Kraeng  
 Galesoeng  om  hunne  scharen  naar  Java  over  te  voeren.  De ver-  
 wijfde  prins,  door  de  vereenigde  macht  der Madoereezen  en  Makassaren, 
   die  toch  niet  meer  dan  12000  man  sterk  was, onver-  
 wachts  aangevallen,  leed  eene  verpletterende nederlaag. Zijn oom  
 Pangeran Poerbäjä en vele andere hoofden sneuvelden, zijne scharen  
 verstrooiden  zieh,  hij  zelf  vluchtte  naar  Lasern  en  het  rijk  van  
 Mataram  scheen  op  den  rand  van  den  ondergang  gebracht.  Wart;  
 wonder  dat  de  Prins,  die  reeds  lang  op  siechten  voet  met  zijn  
 vader  geleefd  had,  na  zulk  eene  schandelijke  nederlaag van ver-  
 raad  werd  verdacht,  ofschoon  in waarheid zijne intriges  nooit  iets  
 anders dan  het  zeker  vooruitzicht  op  het  bezit  van  den  betwisten  
 troon  schijnen  bedoeld  te  hebben. 
 Door  deze  nederlaag  waren  alle  door  Poleman  behaalde  voor-  
 deelen  als  met  eenen  slag  vernietigd.  De  geheele  kust van Oost-  
 Java  met  Demak  en  Samarang  viel  in  handen  van  den  Madoe-  
 reeschen  prins  en  zijne  bondgenooten,  terwijl  het  Nederlandsch