
 
        
         
		vooral  tot  moeilijkheden  hadden  aanleiding  gegeven,  betoondede  
 Regeering  zieh  nu  zeer  rekkelijk.  Yan  alle  aanspraken  op  Tje-  
 ribon  deed  de  Sultan  van  Banten  afstand.  In  ’t  algemeen  was  
 het  tractaat  slechts  de  gewijzigde  hernieuwing  van  datvan  1659.  
 Maar  de  hoofdzaak  was  vervat  in  twee  daaraan  toegevoegde  
 verklaringen.  Bij  de  eerste  betuigde  de  Sultan  voor  de  ver-  
 leende  hulp  600,000  rijksdaalders  aan  de  Compagnie  schuldig  
 te  zjjn,  en  verleende  hij  haar  het  monopolie  van den uitvoer van  
 peper'  en  den  invoer  van  kleedjes  in  het  geheele  rijk  van  Banten  
 en  zijne  Sumatrasche  bezittingen.  Bij  de  tweede  verbond  
 zieh  de  Compagnie  den  Sultan  en  zijne  opvolgers  nooit  om deze  
 schuld  aan  te  spreken,  zoolang  zij  in  het  ongestoord  genot  der  
 haar  verleende  voorrechten  zou  gelaten  worden  ‘j. 
 TIENDE  HOOFDSTUK. 
 Verval  en  verbrokkeling  van  het  rijk  van Mataram. 
 De  gebeurtenissen  in  het  vorige  hoofdstuk  verhaald  vormen  
 het  groote  keerpunt  in  Java’s  gesehiedenis.  De  rijken  van  Mataram  
 en  Banten,  afhankelijk  geworden van  de Compagnie, worden  
 van  nu  af  trapsgewijze  verzwakt  en  den  ondergang  te  gemoet  
 gevoerd.  Er  is  niet  veel  te  betreuren in  den  val der heerschappij  
 van  willekeurige  tirannen,  die  het  bloed  hunner  onderdanen  als  
 water  deden  stroomen  en  voor  wier  vuige  begeerten  devrouwen  
 en  dochters  van  edelen  noch  geringen  veilig  waren;  maar  men  
 zou  wenschen,  te  midden  van  het  aan  verdrukking  en  verdeeld-  
 heid  prijsgegeven  Java,  de  Europeesche  beschaving  te  zien  op-  
 treden  in  een  edeler  vorm,  dan  in  dien  van  een  schraapzuchtig  
 handelslichaam,  dat,  door de meest bekrompen inzichten bestuurd,  
 de  toekomst  van  land  en  volk  aan  dadelijk  voordeel  opofferde, 
 ')  Zie  het  traktaat  met  Banten  en  de  daarbij  gewisselde  atukken  bij  de  Jonge, 
 V II.  384  vv. 
 door  zijne  kortzichtige  inhaligheid  zieh  zelf  den  val  bereidde  en  
 zieh  in  Indie  vaak  door  het uitschot  der  zonen van het Yaderland  
 liet  vertegenwoordigen.  Er  is  echter  eene  gedachte  die  ons  met  
 die  treurige  gesehiedenis  verzoent.  Ook  in  het  slechtste  tijdperk  
 van  het  bestuur  der  Compagnie  had  de  Javaan  bij  zijne  veran-  
 dering  van  meesters  niet  verloren,  en  zij  werd  voor  hem  de  
 overgang  tot  een  toestand,  die  zeker  nog  plaats  laat  voor  den  
 wensch  naar  velerlei  verbetering,  maar  waarin  zijne  belangen  
 eene  behartiging  vinden,  waarvan  de  vroegere  gesehiedenis  ner-  
 gens  een  spoor  vertoont. 
 Na  den  val  van  Sultan  Ageng  bleef  zijn  jongere  zoon  Pa-  
 ngeran  Poerbaja  met  een  aantal  aanhangers  in  de woeste  Prean-  
 ger-landen  rondzwerven  en  Speelman  zag zieh  genoodzaakt kleine  
 patrouilles  uit  te  zenden  om  hen  op  te  sporen en te vatten.  Eene  
 dezer  patrouilles,  onder  kapitein  Ruys,  stiet bij Tjikalong,  thans  
 eene  districtshoofdplaats in  Tjiandjoer nabij de Krawangsche grens,  
 op  een  bende  uit  Batavia  weggeloopen  slaven,  een  samenraapsel  
 uit  alle  volken  van  den  Archipel,  levende  van  roof  en  zieh  
 schuilhoudende  in  ontoegankelijke spelonken.  Het meest gevreesde  
 hoofd  dezer  roovers  was  een  Balinees,  vroeger  als slaaf Oentoeng  
 geheeten,  maar  die  zieh  thans  Soerapati  liet  noemen,  een  man  
 van  ondernemende  geaardheid  en  niet  geringe  bekwaamheden.  
 De  gansche  bende  liet  zieh  door  fraaie  beloften  van  Ruys  over-  
 halen  om  in  dienst  der  Compagnie  te treden,  ofschoon die officier  
 aan  dezen  hoop  „overgegeven  schelmen“ ,  zooals  hij hen noemde,  
 geen  beter  lot  toedacht,  dan  hen  van  kant  te  maken  zoodra  de  
 gelegenheid  günstig  zou  zijn  ').  Doch  bij  de  vervolging der Ban-  
 tensche  zwervelingen  bewees Soerapati zulke uitnemende diensten ,  
 dat  Ruys  hem  eerlang  den  rang  van  luitenant  toekende.  Reeds  
 had  de  Makassaarsche  priester  Sjeikh  Joesoep,  de  ziel  van  het  
 verzet,  zieh  nabij  de  Zuidkust  overgegeven, toen Pangeran Poerbaja, 
   in  December  1683,  naar  Batavia  bericht  zond, dat ook hij  
 bereid  was  zieh  voor  de  Compagnie  te  vernederen.  Ruys  had  
 reeds  Soerapati  met  den  Regent  van  Soekapoera  en  den Demang