
 
        
         
		zooveel  zjj  kon  verdedigde,  werd  van  kant  gemaakt of in slavernij  
 weggevoerd.  Eindelijk  scheen  hjj  zieh  te  laten  vermurwen.  In  
 1777  werd  eene  schikking  getroffen  en  de  hoofden  van  den  
 opstand  werden  in  genade  aangenomen.  Maar  een  honderdtal,  
 die,  zieh  op  de  goede  trouw  van  den  kommandant  verlatende,  
 zieh  onder  eenig  voorwendsel  hadden  laten  lokken  naar  boord  
 van  een  in  de  baai  liggend  vaartuig,  werden  allen  op  zijn  last  
 vermoord,  terwijl  hunne  ljjken  in  zee  werden  geworpen.  De  
 schrik  dien  deze  wreede  en  trouwelooze  daad  onder  de bevolking  
 verspreidde,  deed  een  groot  deel  van  het  geringe  oversebot  naar  
 Bali  wijken  of eene  toevlucht  zoeken  in  de  zeerooverij.  De  Compagnie  
 verlegde  kort  daarna  den  zetel  van  haar  bestuur  in  deze  
 streken  naar  Banjoewangi  en  bouwde  er  het  fort  Utrecht,  dat  
 nog  de  stad  en  reede  beschermt. 
 Yan  nu  af  werd  de Oosthoek van Java geweldig geteisterd  door  
 zeeroovers,  die  deels  uit  de  gevluchte  Balambanganners,  deels  
 uit  Mandareezen  van  Celebes  bestonden.  De  post  der  Compagnie  
 op  Noesa  Baroeng  leed  veel  aanstoot;  de  laatste  vier  Soldaten  
 die de  schans  aldaar  bewaakten,  ontkwamen  met  moeite  aan  de  
 banden  der  roovers  en  vluchtten  naar  Poeger.  De  roovers  ver-  
 woestten  het  fortje  en  begonnen  nu  hunne  aanvallen  op  dat  aan  
 den  tegenovetliggenden  wal.  Eene  nieuwe  expeditie  onder  van  
 Bijk  werd  omstreeks  1788  gezonden  om  hen  te  tüchtigen  en  te  
 verdrijven,  en  bad  eene  vernieuwde  verwoesting  der  Zuidkust  
 ten  gevolge.  Nog  heden  vertoont  Java’s  Oosthoek  de  duidelijke  
 sporen  der  ontvolking,  die  het  gevolg  is  geweest  van  deze lange  
 reeks  van  treurige,  maar  boogst  gebrekkig bekende  gebeurtenis-  
 sen.  De geheele Oosthoek, waarvan  bet  bevolkingscijfer  bovendien  
 in  verhouding  tot  dat  van  Midden-Java  gering  is,  wordt  voor  f   
 door  immigranten  uit  Madoera  bewoond1),  en inzonderheid heeft  
 de  residentie  Banjoewangi  nog  een  zeer  klein  aantal  inwoners,  
 die  grootendeels  eene  geheel  nieuwe  bevolking  uitmaken  en  
 sterk  met  vreemde  bestanddeelen  gemengd  zijn  2). 
 >)  Zie  D.  I ,   bl.  264,  265. 
 2)  Er  kan  in  ’t  algemeen  omtrent  de  waarheid  der  hoofdtrekken  van  het  hier  ver-  
 haalde  geen  twijfel  zijn,  maar  het  is  zeer  waarschijnlijk  dat  latere  openbaarmaking 
 Ook  in  de  Staten  uit  de  splitsing  van  het  Mataramsche  rijk  
 ontstaan,  heerschte  geen  ongestoorde  rust,  al  kwam  bet  niet  
 meer  tot  zulke  hevige  beroeringen  als  in  de  eerste  helft  der  
 eeuw  die  gewesten  hadden  geteisterd.  Tot  1790  echter  bleef  de  
 goede  verhouding  der  Compagnie  tot  de  vorsten  onafgebroken  
 voortduren,  en  dat  had  zij  ongetwijfeld  te  danken  aan  de  groote  
 vrijheid  die  zij  aan  die  vorsten  lie t,  om  hunne zaken naar welge-  
 vallen  te  besturen.  Het  beginsel  om  de  Javanen  zooveel mogelijk  
 te  laten  onder  het  beheer  hunner  eigen  hoofden,  —  een  beginsel  
 steeds door de Compagnie gehuldigd, —  schijnt  uitnemend  te  werken  
 zoolang  men  alleen  ziet  op  de  voordeelen  die  het  aan  de  
 bestuurders  verzekert;  men  moet  eenigszins  anders  oordeelen  
 wanneer  men  ook  acht  geeft  op  de  belangen  der  bestuurden.  
 „De  afhankelijkheid  van  de  Compagnie,“  zegt  de  commissaris  
 Nederburgh  l) ,  een  groot  bewonderaar  van  haar  stelsel,  „viel  
 aan  de  vorsten  dragelijk,  omdat  zij  zieh  nooit  verder liet gelden,  
 dan  tot  verzekering  der  rust  noodig ,  en  voor  de  welvaart  des  
 lands  en  de  daaraan  verbonden  belangen  der  Compagnie  dienstig  
 was.  Een  geoorloofd  gebruik  makende  van  de  macht  op  de  be-  
 woners  dier  gewesten,  die  de  Europeaan  aan  zijn  meerdere  
 verlichting  en  beschaving  ontleent,  verschaffe  zij  zieh door gepaste  
 inriebtingen  aan  de  hoven  der  Torsten  den  noodigen  invloed,  
 om  aan  hunne  gedragingen  jegens  haar,  jegens  hunne  naburen,  
 en  zelfs  met  opzicht  tot  de  behandeling  hunner  eigen  rjjken  en  
 onderdanen,  die  wending  te  geven  die  het  meest  met  de  alge-  
 meene  belangen  strookte;  maar  zorgvuldig  werd  alles  vermeden,  
 wat  maar  naar  een  schijn  van  vernedering  kon  zweemen.  De 
 van  officieele  bescheiden  zal  toonen,  dat  ik  in  de  bijzonderheden,  en  inzonderheid  in  
 hare  volgorde  en  aaneenschakeling,  hier  en  daar  heb  misgetast.  Wij  bezitten  omtrent  
 de  hier  verhaalde  gebenrtenissen  geen  enkel  anthentiek  bericht;  maar  vele  schrijvers  
 hebben  de  overleveringen  verzameld  en  met  allerlei  verscheidenheden  te  boek  gesteld.  
 Om  den  lezer in  staat  te  stellen  over  mijne  combinaties te oordeelen, zal ik die schrijvers  
 met  eenige  volledigheid  opsommen.  Zij  zijn:  Domis , Pasoeroean.  105—1 1 9 ;Tijdschr.  
 v.  N .  I .   I .  J ! 205  en  I I I .  2.  94;  van  Hoevell,  Reis,  XXi  209—211;  F .  Epp,  
 T.  v.  N .  I .  1849.  I I .   295  en  Schilderungen  ans  Holl.  Oostindien, 283; Hageman,  
 Handl.  I .  209.  210,  en  T.  v.  I .   T.  L.  en  Vk.  IX.  275—279;  C.  J .   Bosch,  
 Aantt.  over  Bondowoso,  in  T.  y .  I .  T.  L .  en  Vk.  VI.  477—479;  Stohr,  die  
 Provinz  Banyuwangi.  43.  Vgl.  ook  Lauts  I I I .   211—213  en  Meinsma  I .   194.  
 x)  Verhandeling,  32  en  170.