
 
        
         
		echtgenoote  met  zijne  onderwerping  kocht.  Yier  dagen  na  Dipa  
 Negara’s  zooeven  beschreven  vlucht  raakte  de  barisan  van  zeke-  
 ren  Toemenggoeng  Tjäkrä  Djäjä  in  hetzelfde  gebergte slaags met  
 eene  kleine  bende,  waarbij  zieh  Pangeran  B e i’),  Dipa Negara’s  
 oom,  met  twee  zijner  zonen  beyond.  Tot  het  uiterste  gebracht  
 hoopten  zij  door  de  verklaring  dat  hun  het  vorstelijk  bloed  van  
 Mataram  door  de aderen stroomde,  hun leven te redden;  doch daar  
 zij  weigerden  zieh  over  te  geven,  werden  zij op last van Wangsa  
 Semitä,  een  onderbevelhebher  van  Tjäkrä  Djäjä,  van  kant  gc-  
 maakt.  Hunne  hoofden  werden  als  zegeteekenen  medegevoerd  
 en  op  pieken  ten  toon  gesteld,  doch  toen  Tjäkrä  Djaja vernam,  
 dat  het  heilige  bloed  van  drie  telgen  van  het  Mataramsche huis  
 vergoten  was,  liet  hij  in  hevigen  gemoedsangst  hunne  hoofden  
 weder  opgraven  en door een talrijke priesterschaar met alle  gevor-  
 derde plechtigheid begraven. Den 27sten September besloot Mangkoe  
 Boemi,  Dipa  Negara’s  medevoogd,  een  man  van hooge jaren  en  
 weinig  veerkracht,  die  nauwelijks  eenig  werkdadig  deel  in  den  
 krijg  hadgenomen,  zijne onderwerping aan  tebieden.  Hij wendde  
 zieh  tot  dat  einde  tot  zijn  zoon  Nätä  Di-ning-Rat,  die  reeds  
 lang  onze  zijde  gekozen  had.  Om  zijn  hoogen  rang  en  het  aan-  
 zien  waarin  hjj  bij  de  Jogjasche  hofgrooten  stond,  werd  zijn  
 afval  van  de  zaak  des  opstands als een groot voordeel beschouwd,  
 waarom  hij  met  veel  zachtheid  en  onderscheiding  werd  behan-  
 deld.  Zijne  onderwerping  was  in  de  oogen  des  volks  wel  het  
 beste  bewijs  dat  de  zaken  van  Dipa  Negara  hopeloos  stonden. 
 Nog  een  hoofd  van  grooten  naam,  de  jonge  en  dappere  Sen-  
 tot,  was  Dipa  Negara  getrouw  gebleven,  maar  zwierf,  na  her-  
 haalde  slagen,  hem  in  het  begin  van  October  door  de onzen toe-  
 gebracht,  met  eene  kleine  schaar  onder nijpend gebrek in het Zui-  
 dergebergte  rond.  Nu  begon  ook  hij  op  zijne  veiligheid  bedacht te  
 worden  en  liet  hij  door  zendelingen  aan  Pangeran  Prädjä  zijne  
 geneigdheid  verklären  om  het  hoofd  in  den  schoot te  leggen.  Na  
 korte  onderhandeling  werd  den  17den October  zijne  onderwerping  
 met  groote  plechtigheid  door  Cochius te  Imägiri aangenomen. Met  
 behoud  van  zijn  titel  Ali  Bassa  Prawirä  Dirdjä  ging hij  met  het 
 *)  Verkort  Van  Ngabehi  of  Ngabe'i. 
 meerendeel  zijner  vroegere  volgelingen,  die  zieh  weldra  van  
 heinde  en  ver  weder  onder  zijne  banier  kwamen  scharen,  in  
 Nederlandschen  dienst  over,  terwijl  de  overigen  als  rüstige  bur-  
 gers  naar  hunne  dessa’s  terugkeerden.  Gelukkig  was  het  niet  
 meer  noodig  Sentot  met  zijn  legioen  in  den  strijd  tegen  Dipa  
 Negara  zelven  te  gebruiken.  Hij  werd  naar  Sumatra  gezonden,  
 waar  hij  in  den  oorlog  tegen  de  Padri’s  gewichtige  diensten  be-  
 wees,  maar  in  1833,  omdat  zijn  aanmatigende  toon  hem  in  
 verdenking  van  siechte  bedoelingen  gebracht  had,  näar  Batavia  
 verwjjderd  werd.  De  Gouverneur-Generaal  van  den  Bosch,  die  
 hem  voor  onschuldig  hield|  liet  zieh  kort  daarna  door  hem  op  
 zijne  reis  naar  Sumatra  vergezellen,  maarschijnt  daar  tot andere  
 gedachten  te  zijn  gekomen, daar  Sentot  te Benkoelen ge'interneerd  
 bleef ’). 
 Ofschoon  de  proclamatie  van  21  September  1829,  die  eenbe-  
 looning  van  20,000  spaansche  matten  toezegde  aan wie Dipa Negara  
 dood  of  levend  in  handen der  Regeering  leverde, geen enke-  
 len  Javaan  bewegen  kon  om  zieh  aan  zijn  persoon  te vergrijpen,  
 maakte  de  afval  zijner  volgelingen  gedurig  grooter  vorderingen.  
 Eene  voorzichtige  staatkunde  deed  daarbij  Generaal  de  Kock  al  
 de  titels  erkennen,  die  de  oproerige  prins  aan  zijne  aanhangers  
 had  verleend.  Doör  onze  kolonnes  zonder  ophouden  achtervolgd  
 en  van  de  eene  schuilplaats  naar  de  andere  gedreven,  ontkwam  
 Dipa Negara in  November  nogmaals op schier wonderdadige wijze,  
 toen  hem  een  schot  van  den  Ambonschen  sergeant  Dilangoe  in  
 zijn  wit  priestergewaad  van  zijn  schimmel  deed  störten,  maar  
 hij  nogtans  zieh  in  het  dichte  glagah  aan  alle  nasporingen  wist  
 te  onttrekken.  In  Januari  1830  verlieten  hem  achtereenvol-  
 gens  de  bekende  Imam  Moesbah,  die  zoolang  de  schrik  was  
 geweest  van  Ledok,  zijn  Rijksbestuurder  Danoe  Redjä,  en  zijn  
 tweede  zoon  Dipä  Koesoemä,  die  zieh  reeds  vroeger  eens  aan  
 het  Gouvernement  onderworpen,  maar  daarna  op  nieuw  zijns 
 !)  Het  is  zeer  moeilijk  over  de  schuld  of  onschuld  van  Sentot  tot  zekerheid  te  körnen. 
   Zie  aan  de  eene  zijde  de  Stuers,  Vestiging  en  uitbreidiug  der  Nederlanders  ter  
 Westkust  van  Sumatra,  I.  184,  189,  en  aan  de  andere  Lange,  Het  Ned.  O.  Ind.  
 leger  ter  Westkust  van  Sumatra,  I .  325  noot.