
de paden die ze met elkander Verbünden, vindt men ook Mer,
waar de hellingen steil waren, de sporen van steenen trappen.
De tempels hebben in grootte, stijl, versiering en beeidwerk
veel overeenkomst met die van den Dieng. In de kamer van
den eersten of laagst gelegenen beeft men weder het voetstuk
gevonden van een lingga, die dus ook hier het hoofdvoorwerp
der vereering was. De derde, vierde en vijfde liggen bij elkander
op hetzelfde terras. De vierde is zeer klein en de nog kleinere
vijfde, over den hoofdtempel gelegen, is even zulk een
laag, langwerpig gebouwtje, als wij op den Dieng tegenover
den Tj. Ardjoenä vonden, en was misschien een huisje ten
dienste der priesters die de geheele tempelgroep bewaakten.
Steenhoopen wijzen de plaatsen aan waar nog drie tempels op
dit plateau gestaan hebben, en men vindt er ook nog de over-
blijfselen van een laag muurtje van gehouwen steen dat een-
maal de gansche heilige piek omringde. Onderscheidene meest
zeer beschadigde beeiden, waaronder twee met vier paarden bespannen
zonnewagens, liggen over het plateau verstrooid, waar-
naar men met trappen opklom, en dat blijkbaar een middenpunt
van den vroegeren eerdienst op den Oengaran geweest is.
Het beschreven plateau ligt een weinig beneden een solfatara,
aan welker andere zijde op kleinen afstand een tweede heilige
piek, niet veel minder aanzienlijk, gelegen was. Men vindt daar
in een dicht, bosch een grootendeels vernielden tjandi en aan
weerszijden van dezen de steenhoopen die de plaats van nog
twee andere aan wijzen; terwijl een langwerpige puinhoop tegenover
deze de overblijfselen eener tweede rij, die misschien mede
uit drie tempeltjes bestaan heeft, schijnt te bevatten. En weder-
om niet ver van daar, maar over de grens van Kadoe, ligt nog
een laatste tempel, omgeven door steenhoopen die bewijzen dat
ook deze een deel van een grootere groep heeft uitgemaakt. De
inboorlingen noemen de tjandi’s van den Oengaran eenvoudig
naar hunne rangorde tjandi e6n, tjandi twee enz., en daar zij
er voor eenige jaren nog negen telden, noemden zij den laatst-
vermelden tjandi sanga, d. i. tjandi negen. Geeft men met
Junghuhn dien naam aan de geheele tempelgroep yan den Oengaran,
dan moet men „tjandi sängä“ door „de negen tjandi’s “
vertalen. Raffles noemt ze Tjandi Banjoe Koening.
Een ander door de daarbij liggende beeiden als Siwaietiseh
gekenmerkt overblijfsel is de ruine van Tjandi Doekoe, gelegen
op een hoogen heuvel, ongeveer een uur ten zuidoosten van de
vesting Willem I. Binnen dezen Hindoe-tempel heeft men later
een Mohammedaansch graf gemaakt '). In het geheel liggen over
de residentie Samarang vele lingga-pedestallen en andere overblijfselen
van beeldhouwwerk verspreid, maar tjandi’s schijnen
er in de meer oostelijke regentschappen nergens voor tekomen.
Echter wij st de overlevering nabij de dessa Ngroeroet, in het
distrikt Kradenan, het oostelijkste van Samarang, de plaats aan
waar de zetel van het allereerste Hindoerijk, van Mendang Ke-
moelan, zou hebben gestaan. Men vindt daar een gehucht dat
nog dien naam draagt en eenige ruwe steenen die de plaats van
den kraton zouden aanduiden. Brumund kon zieh niet overtui-
gen dat op een zoo ongescMkt, schier geheel van water ver-
stoken terrein, ooit eene hoofdplaats zou gebouwd zijn, en is
niet ongeneigd het geheele rijk van Mendang Kemoelan naar
het gebied der fabelen te verwijzen 2). Zeker is het datomtrent
de ligging van Mendang Kemoelan geen overeenstemming be-
staat en andere overleveringen ons leeren dat het gelegen was
in het landschap Mataram, een deel der tegenwoordige residentie
Jogiakarta, en later den naam ontving van Prambanen 3). Hoe
dit zij, in de residentie Samarang is het eerste Mohammedaan-
sche rijk op Java, het rijk van Demak, verrezen, en hier althans
is het niet onwaarschijnlijk, dat de godsdienstijver der Moslemen
vele tempels en bidplaatsen uit den Hindoetijd heeft vernield.
Wij hebben thans, om ons overzicht der Hindoe-monumenten
van Midden-Java ten einde te brengen, nog den blik te wenden
naar de Yorstenlanden, ten zuiden van Kadoe en Samarang. De
schoonste en meest beroemde worden gevonden in de groote vlakte
') Brumund, Verh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 158.
2) Brumund t. a. p. 167; vgl. v. Hoevell, Reis over Java, I. 124. T. v I T L
en Vk. XXI. 166.
3) Raffles, Java I I. 88 v.