
Mataram te erkennen, schijnt Banten zijne onafhankelijkheid, in
alles behalve misschien den naam, te hebben kunnen handhaven.
Hasanoe’d-din regeerde er onder den titel van Pangeran of Pange-
ran Ratoe, en zoo er aan de verhalen van Mendez Pinto eenige
waarheid ten grondslag ligt, dan moet Tagaril de vermin-
king zijn van eenigen anderen naam of titel door hem gevoerd.
Dit is de körte recapitulatie van wat de kritiek der geschied-
verhalen ons aangaande den oorsprong van het Bantensche vor-
stenhuis geleerd heeft '). Zien wij thans in hoeverre deze van
de gewone zoozeer afwijkende voorstelling van Bantens oude
geschiedenis met de ons bekende feiten uit later tjjdvak strookt.
In verband met de overlevering dat Hasanoe’d-din in 1481,
volgens eene andere opgave in 1500, Padjadjaran veroverde,
wordt hem een levensduur van 100 tot 120 jaren toegekend 2).
Dit doet mij vermoeden, dat hij niet veel vroeger dan 1570 zal
gestorven zijn. Daarbij verdient opmerking dat nog in 1619 een
zoon van hem, Pangeran Padjadjaran genoemd, in leven was en
niet te oud om nog een rol in de politiek te vervullen 3). Men
zal moeten erkennen dat Hasanoe’d-din’s geschiedenis veel in
waarschijnlijkheid wint, indien wij den val van Padjadjaran na
1530 stellen.
Als opvolger van Maulana Hasanoe’d-din, na zijn dood Soenan
Sabakingking geheeten, wordt Pangeran Joesoep genoemd, wien
een regeeringsduur van 10 jaren wordt toegekend. Dit zou ons
dus ongeveer tot 1580 brengen. De overlevering zegt dat onder
zijn bestuur de natte rijstbouw in Banten werd ingevoerd. Hij
moet den Islam verder in de binnenlanden hebben uitgebreid en
verkreeg na zijn dood den naam van Pasarean.
Op Pangeran Joesoep völgt Pangeran Mohammed, na zijn dood
Seda ning Rana, d. i. de in den krijg gesneuvelde, genoemd.
') Zie boven blz. 240, 254 y.
s) Valentijn. IV . ] . 216; Hageman, T. y. I . T. L. en Vk. XVI. 225.
3) Vgl. den brief van Koen bij y. d. Chijs, Nederlanders te Jakatra, bl. 226, met
het geslachtsregister der Bantensche Torsten in T. v. N. I . 1871. I I . 356. Ik weet
niet op welken grond Hageman het jaar 1552 als sterfjaar van Hasanoe’d-din aanneemt
(Ind. Arch. I I . 1. 17; Handleiding 117); maar met hetgeen wij van zijn zoon Pangeran
Padjadjaran weten, is het nauwelijks bestaanbaar.
Werkelijk is deze vorst in het jaar 1596 in den oorlog omge-
komen. In een krijg met Palembang op Sumatra gewikkeld,
waarvan wij de oorzaalc of aanleiding niet kennen, was hij met
eene vloot van 200 zeilen derwaarts getogen en had aanvankelijk
groote voordeelen behaald; maar zijn dood was voor die van Banten
het sein geworden tot een algemeene vlucht, waarbij velen deels
door het zwaard, deels door gebrek den dood vonden. Toen de
eerste Nederlandsche vloot onder Cornelis de Houtman in het
laatst van Juni 1596 te Banten verscheen, was men daar nog onder
den versehen indruk dezer gebeurtenis en ernstig op wraakne-
ming bedacht. Men leest in de verhalen van dien eersten seheeps-
tocht, dat zekere Klingalees, als afgevaardigde van den rijksbe-
stuurder van Banten (wie deze was, zal zoo aanstonds blijken), aan
de Nederlanders het voorstel kwam doen om de Bantenners in
een aanval op Palembang behulpzaam te zijn. Zij zelven zouden
de stad van de landzjjde aantasten, terwijl de Nederlanders haar
van de rivierzijde bevochten, en zij waren bereid den behaalden
buit geheel aan de onzen over te laten. Men kan wel nagaan
dat dit voorstel door onze kooplieden werd afgeslagen ’).
De gesneuvelde vorst had slechts een eenigen zoon nagelaten,
die bij een goendik verwekt en, toen de Nederlanders te Banten
kwamen, nog slechts 5 maanden oud was. Deze prins was echter
als opvolger erkend; maar het bestuur werd in zijn naam gevoerd
door zijn voogd, een aanzienlijk Pangeran, die de vader was van
eene der vrouwen des gesneuvelden. Men vindt dezen gewoonlijk
onder den naam van rijksbestuurder (Mangkoe boemi) vermeld,
terwjjl nevens hem de Schahbandar of havenmeester en de Lak-
samana of vlootvoogd als de voornaamste hoofden voorkomen 2).
*) Eerste Schipvaerd, in D. I. van Begin en Voortgang, bl. 40.
2) Valentijn. IV. 1. 216 ; Hageman in Ind. Arch. I I . 1. 108, Handleiding I. 77;
Roorda van Eysinga, Handboek, I I I . 2. 307; Millies, Recherches snr les monnaies.
47; T. v. N. I . 1871, I I , 355. Wie deze onderling in vele punten verschilfende
scbrijvers wil vergelijken, zal, naar ik mij vlei, zonder nadere aanwijzing mijnerzijds
erkennen, dat Valentijns afwijking van mijne voorstelling op een zonderlingmisverstand ,
en die van Hageman op een kwalijk geplaatst vertrouwen op de jaarcijfers der babads
bernst. Doch ik zou laatstgenoemden scbrijver onrecht doen door niet te vermelden,
dat later onderzoek hem tot resultaten heeft gebracht die veel nader aan de mijne
komen. In zijne »Geschiedenis der Soendalanden», in T. v. I , T. L. en Vk. X V I,