
 
        
         
		des  vierden  omgangs  vormde,  waren  164  kasementen  tegen  de  
 muurvlakken  van  de  achtergevels  der  nis-  en  tusschengebouwen  
 gebeiteld.  Deze  zijn  thans  meest  allen  door  bet  daarop  gevallen  
 puin  vernield  of  ontoegankelijk  geworden,  zoodat  er  slechts  24  
 konden  worden  afgebeeld.  „Ook  in  deze  voorstellingen“ ,  zegt de  
 heer  Leemans,  „kunnen  wij  geen  ander  hoofdonderwerp  dandat  
 van  vereering  en hulde  aan ijverige Boeddhavereerders berkennen.  
 Alleen  trekt  het  de  aandacht,  dat  hier  de  personen  die  het voor-  
 werp  van  het  huldebetoon  zijn,  door  de  hun  toegekende  zinnebeeidige  
 toevoegselen  voorgesteld  worden  als  aanzienlijker  en  tot  
 een  hoogeren  trap  van  heiligheid  geklommen.“ 
 De  vierde  omgang  was  in  breedte  aan  den  derden  gelijk.  De  
 ringmuur  die  hem  scheidde  van  den  vijfden,  had  nogmaals  den  
 twintighoekigen  vorm ,  ofschoon  de  middelste  uitsprongen uit den  
 aard  der  zaak  hier  zeer klein waren en geheel door de poortgebou-  
 wen  ingenomen werden. Die poortgebouwen verschilden van die  der  
 andere  omgangen  door  hun  meerderen  omvang  en  door  hunne  
 samenstelling.  Zij  bestünden  namelijk  uit  twee  achter  elkander  
 liggende  en  door  tusschenmuren  verbonden  gedeelten,  ieder  met  
 eene  afzonderlijke,  door  elkander gedurig meer naderende steenen  
 overwelfde  poort.  De  zijgevels  der  buitenpoort  vormden  met  die  
 tusschenmuren  de  zijden  der  voorste  uitsprongen  van  den  muur.  
 De  tweede  poort  stond  in  de  lijn  van  den  tweeden  uitsprong,  
 zoodat  aan  de  binnenzjjde  van  den  muur  de  twintighoek  reeds  
 hier  in  een  twaalfhoek  was  overgegaan.  Door deze poorten voerde  
 een  trap  van  tien  treden  naar  den  vijfden  omgang,  die  2.59  M.  
 hooger  lag  dan  de  vorige.  Yoor  het  overige  was  de  muur weder  
 in  alle  hoofdzaken  aan  de  andere  ringmuren  gelijk.  Het  getal  
 der  gebouwiges  met  nissen  en  daarin  zittende  Boeddha-beelden  
 was  hier  18  aan  elke  zij de,  of  72  voor  den  geheelen  omtrek.  
 Het  geheele  getal  der  goten  en  spuiers  is ook hier 20, in overeen-  
 stemming  met  den  twintighoekigen  vorm  van  den  buitenkant  
 des  muurs.  Aan  dien  buitenkant  waren  in  den  benedenmuur  aan  
 elke  zij de  22,  dus  in  het  geheel  8 8 ,  ddne  rij  vormende  kasementen  
 uitgehouwen.  Al  de  basreliefs  dezer  kasementen zijn bijna'  
 ongeschonden  bewaard.  Het  onderwerp  is  weder  hoofdzakelijk 
 gooowjiijjic  »is  vuimluiijkc  personen, 
   die  voor  de  verbreiding  der  Boeddhaleer  hebben  gear-  
 beid;  doch  in  vele  dezer  voorstellingen  treden vooral de tjaitja’s ,  
 de  heilige  gebouwen  die  eenige  reliek  van  den  Boeddha  of  eene  
 beeltenis  van  hem  omsloten,  als  voorwerpen  van  de  vereering  
 der  geloovigen  op  den voorgrond.  De binnenzijde van dezen muur,  
 die  den  voorwand  vormde  van  den  vijfden  omgang,  telde  eene  
 reeks  van  140  kasementen  met  basreliefs,  waarvan  slechts  14  
 nog  konden  geteekend  worden.  Wilsen  meende  in  eenige  dezer  
 voorstellingen  genoegzamen  grond  te  vinden  om  aan  te  nemen,  
 dat  er  de  kracht  des  geloofs  door  werd  veraanschouwlijkt;  doch  
 het  aantal  der  overgeblevene  tafereelen  is  te  gering  om  er eenig  
 zeker  besluit  uit  te  trekken. 
 De  vijfde  of  laatste  omgang  had een breedte van ruim  2 meters.  
 De  ringmuur  die  hem  scheidde  van  het  eerste  boventerras,  was  
 twaalfhoekig,  daar  er  voor den  middelsten uitsprong geene ruimte  
 meer  was;  doch  dit  veroorzaakte  geen  misstand,  daar, zooals wij  
 gezien  hebben,  de  voorste  uitsprong  van  den  vierden  ringmuur  
 aan  de  binnenzijde  door  het  poortgebouw  was  gemaskeerd.  Nis-,  
 klok-  en  poortgebouwen,  goten  en  spuiers,  herhaalden  zieh ove-  
 rigens  met  weinig  verschil  van  die  des  tweeden  en  derden  ring-  
 muurs.  Het  aantal  der  nissen  met  Boeddha-beelden  was  zestien  
 aan  iedere  zijde,  of  in  het  geheel  64.  Aan  de  binnenzijde  van  
 den  muur  telde  men  72  kasementen  met  basreliefs,  waarvan 69  
 in  goeden  staat  zijn  gebleven.  Deze  basreliefs  overtreffen  alle  
 andere  van  Bärä  Boedoer  in  fraaiheid  van  ontwerp,  teekening  
 en  uitvoering.  Zij  onderscheiden  zieh  door  een  overgrooten over-  
 vloed  van  Boeddha-beelden,  waarvan  men  er  zelfs  tot  zeventien  
 op  een  basrelief  vereenigd  ziet.  Het  onderwerp  is  doorgaans  de  
 vereering  van  den  Boeddha,  of  van heiligen die door de liehtschijf  
 achter  het  hoofd  en  hunne  zitplaats  op  lotuskussens  als  reeds  in  
 het  bezit  der  Boeddha-waardigheid,  of  daaraan althans zeer nabij-  
 komende,  worden  aangeduid.  De buitenzijde  van dezen ringmuur,  
 die  den wand  van het eerste boventerras vormde, was zonder basreliefwerk  
 of  eenig ander versiersel. Men bereikte  dit terras, dat 2.51  
 M.  boven  den  vijfden  omgang  lag,  längs  een  trap van elf treden. 
 H