
nig naar buiten, en had tusschen de voor- en achterwanden
eene breedte van 1.73 M. Om den geheelen omgang liep
een ringmuur, op twintig plaataen doorboord voor de goten,
die aan de buitenzijde in spuiers in den vorm van gapende
olifantsboofden eindigden, mäar overigens alleen afgebro-
ken door vier poorten, eene in het midden van elke zijde des
gebouws. Die muur, zoowel aan de buiten- als binnenzijde uit
een voet of benedenlijstwerk, een teerling en een kroonlijst be-
staande, droeg een aantal een weinig op het bovenvlak inspringende
fraaie tempelvormige gebouwtjes, die met tal van an-
tefixen versierd waren, in drie torentjes eindigden, waarvan
het middelste hooger was dan de beide anderen, en een
nis badden in de voorzijde. Tusschen elke twee tempeltjes
verrees een veel kleiner gebouwtje met klokvormige bedekking,
eindigende in een kegelvormig topstuk. Het benedendeel der
grootere en kleinere gebouwtjes te zamen werd gevormd door
een doorloopend lijstwerk of, zoo men wil, tweeden muur, op
den ringmuur opgetrokken. De nissen waren echter tot op den
eersten muur doorgetrokken en de tusschenruimten tusschen de
nissen, zoowel als de geheele achterzijde van dien tweeden muur
en beide zijden van den benedenmuur, waren door staande posten
regelmatig verdeeld in vierkante kasementen of verdiepte velden,
waarop half-verheven beeldhouwwerk was aangebracht. De gebou-
wen waarin zieh de poorten bevonden, hadden in vorm groote
overeenkomst met de vermelde grootere tempelgebouwtjes, en
overtroffen ze zelfs niet in hoogte, dan voor zoover het peer-
vormige topstuk van hun middeltoren wat hooger uitstak. Daar
echter de poortgebouwen bijna de dubbele breedte hadden, moest
hun voorkomen wel wat gedrukt zijn. Yo6r de poortgebouwen
waren de trappen aangebracht, die 2.77 M. vooruitsprongen en
met acht treden van ongelijke hoogte en diepte naar een bordesje
voerden, om vandaar met nog twee treden den vloer der poortgebouwen
, evenhoog als die van den geheelen tweeden omgang,
te bereiken. De fraaie trapleuningen eindigden van boven in een
opgesperden leeuwenmuil, die tegen het poortgebouw rustte, en
aan het benedeneinde in even zulk een olifantshoofd als wij reeds
meermalen onder Bärä Boedoer’s versieringen opmerkten. Het ge-
welf der poorten bestond uit vlakliggende, elkander gedurig meer
naderende steenen, die naderhand tonvormig waren uitgehouwen.
Ik zou verre mijn bestek overschrijden, indien ik den onein-
digen rijkdom van architektonische sieraden aan den muur en
de daarop verrijzende tempeltjes en van de poortgebouwen en
trappen wilde beschrijven. Maar bij de beeiden en basreliefs, die
voornamelijk het karakter des gebouws uitdrukten, moet ik nog
een oogenblik stilstaan. Het aantal gebouwtjes met nissen dat zieh
op den ringmuur des tweeden omgangs bevond, bedroeg aan elke
zijde 26, of in het geheel 104. In elk dezer nissen was een
Boeddha-beeld geplaatst, met den lotustroon waarop het was
gezeten, uit den steen gehouwen en daarmede 1.54 M. hoog.
Die beeiden droegen de gewone Boeddha-kleeding, namelijk een
dünnen mantel over den linkerschouder geslagen en onder den
rechterarm doorgaande, zoodat deze laatste met de geheele rechter
bovenhelft des lichaams onbedekt bleef. De voeten lagen over
elkander geslagen, met het plat naar boven gekeerd. Achter de
beeiden was een lichtschijf of aureool aangebracht, als die waar-
mede de beeiden van de heiligen der Katholieke kerk gewoonlijk
prijken. Wij zullen die, behoudens een klein verschil indehou-
ding der handen volkomen aan elkander gelijke Boeddhabeelden
ook in de nissen der hoogere omgangen terugvinden. O n d e r
iedere n is , en daarmede in breedte overeenkomend, was in den
benedenmuur een kasement met een zittend mansbeeld uitgehouwen,
terwijl de kleinere kasementen vlak onder de klokge-
bouwtjes ieder een man tusschen twee vrouwen vertoonden en
door nog kleinere, ieder met een vrouwenbeeld, geflankeerd waren.
\T u s s c h e n de nissen waren kasementen die aan de klokge-
bouwtjes beantwoordden, met zittende beeiden, die bij afwisse-
ling een man en een vrouw voorstelden. Daar de dimensien van
het gebouw niet overal een volkomen regelmatige verdeeling
toelieten, was hier en daar, als plaatsvulling, nog een kasement
met een bloemvaas aangebracht. Overigens was in al deze voor-
stellingen weinig afwisseling en viel alleen in de bijzonderheden
eenig verschil te bespeuren.