
andere aanhangers van Sultan Rädjä , uit vijandschap tegen Sultan
Sepoeh, de zijde van Dipa Negara had gekozen. De opstan-
delingen versloegen de inlandsche troepen van Soerakarta onder
den resident Nahuys en daarna den luitenant de Sturler, verover-
den Blora en brachten Toeban zeer in het nauw. Het gelukte
echter den Generaal Holsman den vijand op den 27sten Januari
1828 bij Ploentoeran eene beslissende nederlaag toe te brengen ,
terwijl reeds den dag te voren, dank zij de welberaamde bewe-
gingen van dien bevelhebber, ’s vijands hoofdkwartier, Radjeg Wesi,
zonder slag ofstootin onze handen gevallen was. Aan den opstand
in Rembang was hiermede de doodsteek toegebracht; het duurde
echter nog tot October eer Säsrä Di-Lägä, het lange omzwer-
ven moede, zieh onderwierp.
Middelerwijl was Sultan Sepoeh den 2clen Januari 1828 aan
verval van krachten overleden; en hierdoor was de benoeming
van nieuwe voogden over den nog onmondigen Sultan Anom
noodig geworden. De Ratoe Ageng en Ratoe Mas, zijne moeder
en grootmoeder, werden met de opvoeding van den jongen vorst
en het inwendig beheer van den Kraton belast, terwijl het be-
stuur van bet rijk, onder toezicht van den Resident, aan de
Pangerans Mangkoe Koesoemä en Adi Winätä werd toevertrouwd.
Terwijl de opstand in Rembang een deel onzer troepein bezig
hield, werd de strjjd , ook in weerwil van den regentijd, op bet
hoofdtooneel van den oorlog niet geheel gestaakt. Cochius ging
voort den vijand te bestoken in de streken tusschen de Oepak
en de Prägä, waar zekere Djäjä Menggälä het verzet gaande
hield en ook Dipa Negara zieh dikwjjls vertoonde. Door het
opwerpen eener benteng te Pidjenang werd de laatste hand ge-
legd aan de bevestiging van het Soerakartasche gewest Padjang,
dat van nu af nog slechts enkele malen aan de westelijke grenzen
door vijandelijke stroopers werd verontrust. Cochius ging voort
aan Dipa Negara in de streken ten zuiden der hoofdstad Jogjakarta
door het telkens uiteendrjjven zijner scharen en het oprich-
ten van bentengs afbreuk te doen, en mocht zieh in April-over de
onderwerping van Pangeran Nätä Di-ning-Rat, een zoon van
Pangeran Mangkoe Boemi, verblijden. Tegenover deze tegenspoeden
trachtte Dipa Negara, door eene indrukwekkende ver-
tooning, den moed zijner aanhangers te verlevendigen. Omstreeks
de helft van Maart verzamelde hij te Sambirätä, in het middelpunt
van het gebied tusschen de Prägä en Bägäwäntä, zooveel volk
als hij maar kon bijeen brengen, om de poewasa (vasten) luis-
terrijk te vieren, en zieh tot Sultan van geheel Java te doen
uitroepen. Hij wilde hier zijne hoofdstad vestigen en een kraton
bouwen, en benoemde er een nieuwen opperpriester, in plaats
van Kjai Mädjä, die in ongenade was gevallen, omdat van zjjne
voorspellingen niets was uitgekomen. Doch te midden der feesten
werd Dipa Negara door een aanval der 2de en 4de kolonne ver-
rast en zijn volk uiteengedreven, terwijl hij zelf slechts ter nau-
wernood naar Pengasih ontkwam ‘). De pogingen van Dipa Negara
om den opstand in Kadoe te doen herleven, waren kort te voren
door den welgeslaagden aanval van kolonel Vermersch op Langong
verijdeld; enin het Bagelensche regentsehap Ledok, waar Imam
Moesbah en Mas Loerah de reeds in December schier geheel
onderdrukte beroeringen op nieuw hadden weten aan te wakke-
ren, was, ten gevolge van ongeloofelijke inspanningen, het gevaar
in Mei althans tijdelijk weer geweken. Des te meer is het te be-
treuren, dat, toen de terugkeer van het günstige jaargetjjde meer
doortastende maatregelen scheen mogelijk te maken, de geschillen
tusschen den generaal de Kock en den Commissaris-Generaal over
de beste wijze om den krijg ten einde te brengen, met nieuwe
hevigheid uitbraken. De burggraaf du Bus bleef steeds aandrin-
gen op maatregelen om den vijand in eens als het wäre te verplet-
teren, terwijl hij te gelijkertijd, in zijn ijver om het evenwicht
tusschen ontvangsten en uitgaven te herstellen, het leger ont-
stemde door het meedoogenloos te onderwerpen aan al de nadeelen,
voortvloeiende uit den rampzaligen toestand van het Indische
muntstelsel, waarin koper, dat slechts 5/8 der nominale waarde
bezat, het heerschende betaalmiddel was geworden. De Opper-
bevelhebber liet zieh echter niet tot afwijking van het eenmaal
aangenomen stelsel bewegen en nam daarvoor de volle verant