
 
        
         
		zuiver  bedrag  van  vorige  jaren,  de  onderlinge  vergelijking  van  
 den  toestand  der  verschillende  dessa’s  en  de  vermoedelijke  op-  
 brengst  van  het  te  veld  staande  gewas  als  richtsnoer  zouden  
 moeten  dienen.  Hoe  gebrekkig  zulk  een  stelsel  ook  zijn  moge,  
 voor  het  oogenblik  was  geen  ander  mogeljjk  ').  Of  het  echter  
 ook  noodzakelijk  geweest  is ,  het  eene  halve  eeuw  onveranderd  
 te  laten  bestaan,  en  inmiddels  de  opneming  der velden, ofschoon  
 daarmede  in  1820  in  Kadoe  een  begin  was  gemaakt5) ,  schier  
 geheel  te  verwaarloozen,  is  eene  andere  vraag,  waarmede  ik  
 mij  hier  niet  wensch  in  te  laten. 
 Dat  de  Commissarissen-Generaal  aan  geene  wederinvoering  
 der  verplichte  cultures  dachten,  ligt  geheel  in  den  aard  van  
 hun  stelsel;  maar  bevreesd  voor  proefnemingen  in  zaken  die  
 zelfs  het  Engelsche  bewind  onaangetast  had  gelaten,  lieten  ook  
 zij  de  verplichte  koffiecultuur  in  de  Preanger  en  de  gedwongen  
 diensten  bij  het  boschwezen  in  stand3).  Alleen  kreeg  de  Pre-  
 anger-man  eenige  verlichting  door  de  afschaffing  van  het  fami-  
 liegeld 4)  en  de  blandongsvolkeren  door  vrijstelling hunner dorpen  
 van  landrente;  doch  deze  laatste  maatregel  is  spoedig  weder  in  
 onbruik  geraakt5).  Daarentegen  werd  ook  Banjoewangi,  welks  
 bevolking  uit  weinige  inlanders,  van  tijd  tot  tijd derwaarts over-  
 komende  Baliers  en  een  aantal  ballingen  bestond,  en  waar  de  
 geregelde  inning  der  landrente  onmogelijk  bleek  te  zijn,  op  
 nieuw  met  verplichte  koffiecultuur  belast6). 
 Maar de koffiecultuur in de overige residentien, door het Engelsche  
 bestuur  verwaarloosd, was sedert het herstel van den vrede voor Java  
 van  te  veel  gewicht geworden, om niet eene poging tot wederop-  
 beuring  te  beproeven.  Commissarissen-Generaal  besloten  er  het  
 landrentenstelsel  met  eenige wijziging  op  toe  te  passen.  Op  den  
 voorgrond  stellende  dat  ook  de  koffietuinen  eigendom  van  het  
 Gouvernement  waren, besloten  zij  die  voor  een deel der opbrengst  
 aan  de  dessa’s  te  verhuren.  De  huurprijs  bedroeg,  naarmate 
 ‘)  Bloat,  Bijdragen,  1851,  bl: ¿32  w .;   Pierson,  Koloniale  politiek,  42  vv. 
 3)  Van  Deventer,  Bijdr.  I I .  5.  j 
 3)  V.  Deventer,  Bijdr.  I.  393;  ''felout,  t.  a.  p.  45  vv. 
 4)  Staatsblad  1819,  n».  1.  frjj  T.  v.  N.  1.  1867  , 1.  210.  «)  Moat  t. a. p.  45; 
 bij  de  classificatie  der  tuinen  de  opbrengst  per  boom  op  drie  
 kwart,  een  half of  een  kwart  katti  geschat  werd,  4 0 ,  20  of  9  
 katti’s  per 100  boomen  of  een  telkens te bepalen  sequivalent  in  
 geld.  Over  de  overige  tuinkoffie  kon  de  inlander  vrijelijk  be-  
 schikken,  terwijl  het  Gouvernement  zieh  bereid  verklaarde  z e ,  
 even  als  de  koffie  die  hij  in  de  kampongs  mocht  willen  telen,  
 tegen  een  jaarlijks  te  bepalen  prijs  van  hem  aan  te  nemen.  
 Maar  geene  dessa  was  tot  aanvaarding  der  huur  van koffietuinen  
 verplicht.  De  niet  aanvaarde  tuinen  zou  het  Gouvernement  voor  
 eigen  rekening  door  gehuurde  arbeiders  laten  bewerken  ’). 
 Met  hoevele moeielijkheden ook het bestuur van Commissarissen-  
 Generaal  in  de Buitenbezittingen te worstelen had, op Java bleef de  
 rust  over  het  algemeen  bewaard.  Banten werd  door  rooverbenden  
 verontrust;  in  Tjeribon bleef de sedert lang bestaande gisting voort-  
 duren  en  verlangde  de  bevolking  thans  zekeren  Mas  Ahmed,  
 een  zoon  van  den  vroeger  vermelden  Badja  Kanoman,  tot  heer.  
 In  December  1816  moest .een  oproerige  bende,  die  zieh  onder  
 zekeren  Bagoes  Jabin,  in  Krawang  had  genesteld,  met  geweld  
 worden  uiteengedreven;  in  Januari  1818  werd  door  zekeren  
 Bagoes  Seriet  een  ernstiger  opstand  verwekt,  die zelfs  de  hoofd-  
 stad  Tjeribon  in  gevaar  bracht,  en  eerst  na  herhaalde  gevech-  
 ten  bedwongen  werd  2).  Voor  het  overige  schenen  de  Javanen  
 zieh  in  de  herhaaldelijk  ondergane  lotwisselingen zonder bezwaar  
 te  schikken.  Zelfs  de  finaneieele  uitkomsten  van  het  bestuur van  
 Commissarissen-Generaal  waren  niet  ongunstig.  In  1817  werd  
 een  excedent  van  negen  ton,  in  1818  van 3^ millioen verkregen,  
 en  die  voordeelen  zouden  nog  belangrijk  grooter  zijn  geweest,  
 indien  niet  aanzienlijke  sommen  ten  behoeve  van  vroegere  be-  
 sturen  uit  de  Indische  kas  hadden  moeten  voldaan  worden 3). 
 Den  1 6 ^   Januari  1819  droegen  Commissarissen-Generaal het  
 bestuur  aan  Baron  van  der  Capellen  over,  en  kort  daarna  aan-  
 vaardden  Elout  en  Buyskes  de  terugreis  naar  het Moederland.  
 Van  der  Capellen,  minder  met  Indische  zaken  bekend,  had 
 *)  Staatsbl.  1817,  n°.  55.  s)  T.  v  N.  1.  I I I .  2.  303  v.  364  vv. 
 3)  De  Waal,  Ned.  Ind.  in  de  St.  Gen.  I.  165;  Steyn  Parve,  Kolon.  Monopoliestelsel  
 nader  toegelicht,  bl,  40.