
 
        
         
		Niet  veel  beter  was  de  toestand  in  de  westelijke Mäntjä-negärä,  
 waar,  onder  andere  namen,  Tele even zonderlinge  en willekeurige  
 heffingen  in  zwang  waren  ').  Het  was  zeker  een  weldaad  voor  
 de  bevolking  dat  in  zulk  een bestuur verandering  werd gebracht;  
 maar  het  was  een  moeilijke  taak  de  Vorsten  te  overtuigen  van  
 de  wenschelijkheid,  dat  de  trouwe  diensten  die  zjj  ons  alsbond-  
 genooten  in  den  strijd  tegen  Dipa  Negara  bewezen hadden,  door  
 het  verlies  van  het  grootste  deel  van  hun  grondgebied  werden  
 beloond. 
 Met  betrekking  tot Jogjakarta  kon  men  van  een  oud  beproefd  
 middel  gebruik  maken,  dewijl  dat  njk  bij  het  traktaat  van  1826  
 de  verplichting  had  op  zieh  genomen  om  de  oorlogskosten  te  
 betalen,  waaraan  het  natuurlijk  niet  kon  voldoen.  Hier  was  dus  
 de  afstand  van  grondgebied  het  middel  om  uit  de  moeilijkheid  
 te  geräken,  en  de  voogden  van  den  onmondigen  Sultan stemden  
 er  zonder  veelbezwaar  in  toe,  toen  eene vaste som  v a n / 182,000  
 ’sjaars  als  vergoeding  voor  het  gemis  der  inkomsten  werd  aan-  
 geboden.  Geheei  anders  was  de  indruk  te  Soerakarta.  Pakoe  
 Boewänä  YI  was  zoo  verbitterd,  dat  hij  den  7den  Juni  1830  
 heimelijk  het  hof  verliet  om  zieh  naar  het  zuiderstrand  te  be-  
 geven  en,  naar  de  wijze  der  Javaansche  vorsten  wanneer  zij  
 met  gewaagde  plannen  omgaan,  in  droomen  of  teekenen  eene  
 openbaring  van  Allah,  of wellicht  meer  nog  van  de  Njai  Lärä  
 Kidoel2)  te  zoeken.  Niet  zonder  reden  werd  dit  als  een verdacht  
 teeken  aangemerkt.  De  resident  van  N e s,  door  den  overste  
 Sollewijn  vergezeld,  achterhaalde  hem  en  maakte  zieh  te  Man-  
 tjingan, waar men  hem  slapende  vond,  van  zijn  persoon  meester.  
 Hij  werd  daarop  aan  Nahuys  overgeleverd,  die  hem  naar  Saraa-  
 rang  hracht,  en  vervolgens  in  ballingschap  naar  Amboina  ge-  
 zonden,  waar  hij  in  1849h overleed.  Pangeran  Poerbäjä,  een  
 echte  zoon  van  Pakoe  Boewänä  IY  en  een  jongere  broeder  van  
 Pakoe  Boewänä Y ,  werd  nu,  onder  den  naam  van  Pakoe  Boewänä  
 Y H ,  op  den  troon  van  Soerakarta  gesteld,  en  met  hem  
 werd  den  228tea  Juni  de  overeehkomst  gesloten  waarbij  de 
 *)  Valck,  Verslag  over  Bagelfen  in  1830,  in  T.  v.  N.  I.  1858;  I I .  77. 
 8)  Zie  Deel  I ,   bl.  317. 
 afstand  van  zijn  aandeel  in  de  Mäntjä-negärä  tegen  eene  jaar-  
 lijksche  vergoeding  van  f   264,000  geregeld  werd  ').  De  heeren  
 Merkus,  van  Sevenhoven  en  Nahuys,  reeds  in  April  1830  als  
 commissarissen  tot  regeling  der  zaken  van  de  Yorstenlanden  
 benoemd,  hadden  hunne  netelige  taak  vöör  het  einde  des  jaars  
 ten  einde gebracht,  zoodat  de  Commissie,  bij  besluit  van  18 December  
 ,  onder  dankbetuiging  voor  hare  gewichtige  diensten ont-  
 bonden  werd.  Wel  waren  die  diensten  gewichtig  geweest;  want  
 aan  het  Gouvernementsgebied  waren  de  schoone  gewesten  toe-  
 gevoegd,  die  thans  de  residentien  Banjoemas,  Bagelen,  Madioen  
 en  Kediri  vormen,  en  de  macht  der  inlandsche  vorsten  was  
 zoodanig  verzwakt,  dat  zij  nog  slechts  onder  zeer  bijzondere  
 omstandigheden  weder  gevaarlijk  zouden  kunnen  worden  voor  
 het  Nederlandsch  gezag 2). 
 Op  denzelfden dag waarop  de  Commissie  ontbonden  werd,  nam  
 d§  Gouverneur-Generaal  nog  een  besluit  waardoor  aan  de  Javaansche  
 bevolking  eene  onberekenbare  weldaad  bewezen  werd,  
 daar  alle  tolpoorten,  waarvan  de  inkomsten  reeds  vroeger  door  
 de  Yorsten  aan  het  Nederlandsche  Gouvernement  tegen  behoor-  
 lijke  schadeloosstelling  waren  afgestaan,  in de  gezamenlijke  Yorstenlanden  
 voor altijd werden  opgeheven.  In de afgestane gewesten  
 had  die  opbeffing  reeds  den  31sten  Augustus  plaatsgehad.  "Welk  
 eene  belemmering  voor  het  verkeer  in  die  instelling  gelegen  
 was,  kan  men  beseffen,  wanneer  men  weet  dat  het  aantal  der  
 tolpoorten  in  de  Yorstenlanden  op  niet  minder  dan  350  werd  
 begroot,  en  dat  aan  iedere  dier  barrieres  van  alle  goederen, met  
 uitzondering  van  Gouvernements  zout,  eenige  rechten  moesten  
 voldaan  worden  3). 
 Maar  er  bleef  ook  na  dit  alles  nog  veel  te  doen  overig  om  de  
 zaken,  zoo wel  in  de  afgestane  gewesten  als  in  die  onder  hetbe-  
 heer  der  Yorsten  gebleven,  op  een  vasten  voet  te  brengen. Yoor  
 de  eersten  werd  de  heer  Lawick  van  Pabst,  voor  de  andere  de 
 )  Wilkens  in  T.  v.  N.  I .  1849,  I I .  226;  Hageman,  Java,  1 .246. Deovereenkomst  
 met  Soerakarta  vinden  wij  bij  Nahuys,  I.  192. 
 2)  Uitvoerig  zijn  de  regelingen  der  Commissie  uiteengezet  bij  van  Deventer,  Bijdra-  
 gen,  II.  139—147. 
 3)  Nahuys,  I.  221  v.