
vuurpoel springen, hetzij ze er stervend in nederstorten, na rieh
met een kris te hebben doorstoken. Het zou dus volstrekt niet
vreemd zijn indien toespelingen op dit gebruik op de monumenten
voorkwamen. Maar indien al de voet-indrukken in Britsch-Indie
deze beteekenis hebben — wat ik liefst in het midden laat
op Java schijnt mij dit onaannemelijk, eensdeels omdat de
inscriptien zelve eene andere beteekenis daaraan geven, ander-
deels omdat men dan zou wachten die voetsporen meer nog in
Oost-Java dan in de Soenda-landen te zullen vinden.
Wij willen thans trachten een overzicht te erlangen van de
overige monumenten uit den Hindoetjjd, die, schoon zij niet zoo
rechtstreeks historische getuigenissen bevatten, ons toch de plaatsen
zullen leeren kennen waar de vorsten of hunne groote vazallen
gevestigd waren, en over den godsdienst, de gebruiken en de
beschaving van dat tijdvak veel licht kunnen verspreiden. De
losse beeiden en kleinere voorwerpen d ie, van hunne vindplaatsen
gescheiden, in afzonderlijke verzamelingen, zooals het Museum
van het Bataviaasch Grenootschap en ’s Rijks Museum van Oud-
heden te Leiden, bewaard worden, zullen in dit opzicht slechts
ter sprake komen voor zoover wij bij de beschouwing van de
plaats hunner herkomst, waar die nog met zekerheid bekend i s ,
daartoe aanleiding vinden, of zij ons gelegenlieid bieden om
sommige bijzonderheden die ons zullen voorkomen, beter in het
licht te stellen. Om de oude rijkszetels- of middelpunten van
Hindoe-vestiging te leeren kennen, zullen wij van residentie tot
residentie voortschrijden, met dien verstände echter, datwijook
nu weder de minder belangrijke oudheden der Soenda-landen,
als eene afzonderlijke groep vormende, tot het laatst bewaren.
Het meest in het oogloopend verschil tusschen de Soenda-landen
en eigenlijk Java bestaat in het niet of al aanwezig zijn van
tjandi’s , zooals de Javanen de tempelruinen uit den Hindoetjjd
noemen. Dit woord beteekent eigenlijk de steenen waarmede
men van ouds de asch der verbrande lijken bedekte; de heden-
daagsche Javanen schijnen dus dezen naam aan die oude tempels
gegeven te hebben, in de meening dat zij praalgraven van be-
roemde en heilige mannen zijn. In de Soenda-landen nu vindt
men nergens sporen van zulke tjandi’s; Midden- en Oost-Java
zjjn er daarentegen zeer rijk in en zij vormen er overal het
middelpunt en de kern der Hindoe-overblijfselen. Het schijnt dat
men alleen aan de gebouwen met godsdienstige bestemming die
zorg wijdde, die ze in staat stelde den tand des tijds te weer-
staan. Zelfs van de paleizen der vorsten zijn geen kenbare overblijfselen
meer aanwezig, en men mag er uit opmaken, dat zij
slechts van meer vergankelijke bouwstoffen, bamboe en hout en
gebakken steen, werden opgetrokken. Evenzoo zijn demurenen
poorten, die de hoofdsteden of rijkszetels omringden, op weinige
sporen na verdwenen. Maar de tjandi’s hebben in grooten getale
de eeuwen getrotseerd, al hebben zij ook veel van het klimaat
en den plantengroei en de hand des menschen te lijden gehad.
Zij zijn echter niet gelijkelijk over alle residentien verbreid,
maar worden hoofdzakelijk in twee groote gordels aangetroffen,
waarvan de eene tot Midden-, de andere tot Oost-Java behoort.
De Midden-Javaansche gordel begint met het Dieng-plateau in
den oostelijksten hoek van Banjoemas l), en omvat verder de residentien
Bagelen, Kadoe, Jogjakarta, Soerakarta en Samarang.
Westwaarts van dien gordel mist men de tjandi’s in Pekalongan,
Tagal en ’t overige van Banjoemas; oostwaarts in Djapara, Rem-
bang en Madioen met Patjitan. Yoor Oost-Java vormen Soera-
baja, Kediri, Pasoeroean en Probolinggo den gordel van gewesten
waarin de Hindoe-monumenten overvloedig zijn. Maar zij
worden weder gemist op Madoera, en zijn althans zeer schaarsch
in den uitersten Oosthoek. Banjoewangi bezit, wel is waar,
de rui'nen van Maijan-poetih; maar de ze , schoon nog afkomstig
van Hindoe-Javanen, kunnen, zooals later zal blijken, niet meer
tot de overblijfselen van het Hindoe-tijdperk gerekend worden.
De oudheden van het Dieng-gebergte behooren tot de merk-
waardigste van Java, en tevens tot de raadselachtigste. Zij ver-
rijzen op en in den omtrek van een met gras bedekt plateau,
') Het plateau waarop zieh de tempels van het Dieng-gebergte verheffen, wordt
doorsneden door de grenslijn die Banjoemas van Bagelen scheidt. Aan het denkbeeid voor
eenige jaren geopperd, om, in het belang der hoogstbelangrijke overblijfselen der oud-
heid die hier gevonden worden, het geheele plateau onder Bagelen te brengen, is , voor
zoover mij bekend is, geen gevolg gegeven.
H. 4