
 
        
         
		king  met  de  Compagnie weder  afgesneden  en  met  Soerapati  eene  
 overeenkomst  getroffen  over  de  grenzen van zijn en Balambangans  
 gebied.  Eindelijk  werd  ook  de  jongste  prins  in  1697  door  een  
 der  regenten  van  Bali  weder  uit  zijn  rijk  gezet,  en  van  nu  af  
 kon  Balambangan,  door  een  Balischen  Goesti  bestuurd,  schier  
 als  een  wipgewest  van  Soerapati  beschouwd  worden  *). 
 Eene  groote  reden  van  mistrouwen  tegen  den  Soesoehoenan  
 was  daarin  gelegen,  dat  hij,  bjj  al  zijne aanzoeken om hulp tegen  
 Soerapati,  nooit  repte  van  afdoening  zijner  schuld  of  ernstige  
 pogingen  aanwendde  om  tot  regeling  der  hangende  quaestien  te  
 geräken.  In  October  1697  echter  kwam  eindelijk  een  talrjjk  ge-  
 zantschap  naar  Batavia  om  over  de  schuld  in  onderhandeling  te  
 treden.  De  Gouverneur-Generaal  van  Outhoorn  liet  daarvan  een  
 zeer  nauwkeurige  rekening  opmaken,  waarbij  eenige  reeds  be-  
 taalde  kleine  sommen  en  de  inkomsten  uit  Samarang  verkregen  
 zorgvuldig  van  het  bedrag werden  afgetrokken.  De  gezanten zullen  
 er  wel niet  veel anders van  begrepen hebben,  dan dat  de Compagnie  
 naar  hare  rekening,  behalve  3000  kojans  rijst,  1,200,000  
 rijksdaalders  voor  oploopende  schuld  en  kosten  van  het tot 1686  
 te  Kartasoera  aangehouden  garnizoen,  en  nog  een  restant  van  
 165,071  rijksdaalders  voor  de  oorlogskosten  te  vorderen had. De  
 brief aan  den  Soesoehoenan  namens  de  Hooge  Regeering bij  deze  
 rekening  gevoegd,  hield  hem  ernstig  zijn  zondenregister voor en  
 wees  hem  aan  hoezeer  zijne  daden  steeds  in strijd waren geweest  
 met  zijne  beloften  en  verbintenissen. 
 Het  eindcijfer  der  rekening  wekte  te  Eartasoera groote ontstel-  
 tenis;  na  eenig  beraad  werd echter eene regeling voorgesteld,  die  
 vrij  bevredigend was,  behalve  dat van de hoofdzaak,  de  1,200,000  
 rijksdaalders,  met  geen  woord  werd  gerept.  De  Compagnie  nam  
 aan  wat  zij  krijgen  kon,  en  was  zelfs niet ongeneigd hare verdere  
 vorderingen,  op  den  voet  van  de  overeenkomst  met  Banten van  
 1684 2) ,  alleen  als  een  middel  te  gebruiken om haar monopolie te  
 verzekeren.  De Soesoehoenan en zijn rijksbestuurder waren niet on-  
 handelbaar,  maar  ongelukkig  bleek  dat  de  afgeleefde  vorst  allen 
 ')  Van  Outhoorn  bij  de  Jonge,  V III .  68,  7 5 ,  79,  83,  enz. 
 s)  Zie  boven,  blz.  402.  -  .  , 
 invloed  had  verloren.  Adipati  Anom  had  reeds  maatregelen  ge-  
 nomen  om  zieh,  met  toestemming  der  rijksgrooten,  in  de  plaats  
 zijns  vaders  te  stellen,  maar  velen,  ofschoon  zij  hem  niet  open-  
 lijk  durfden  weerstreven,  achtten  hem  geheel  ongeschikt  voor de  
 regeering,  zoowel  om  zijne  woeste  geaardheid  en  verachting der  
 adat,  als  omdat  hij  kreupel  was  ‘).  Sommigen hadden voor de op-  
 volging  het  oog  op  den  jongsten  zoon  van  Adipati  Anom  geves-  
 tigd.  Maar  vooral  meende  men  dat  Pangeran Poeger,  de broeder  
 des  Soesoehoenans,  die  hem  vroeger  zoolang  weerstaan had, ook  
 nn  weder  heerschzuchtige  plannen  koesterde  en  öf  den  troon  aan  
 Adipati  Anom  betwisten  öf  zieh  althans  van  een  deel  des  rijks  
 meester  maken  zou.  Zoo  was  de  stand  van  zaken,  toen  in  1703  
 eerst  de  rijksbestuurder stierf  en ,  eenige maanden later,  den 3den  
 November,  Soesoehoenan  Amangkoe-Rat  overleed,  na  op  zijn  
 sterfbed  Adipati  Anom  als  zijn  opvolger  te  hebben  aangewezen.  
 Ook  deze  vorst voerde  den  naam  van  Amangkoe-Rat,  maar wordt  
 gewoonlijk  Mangkoe-Rat  Mas  of  Soenan  Mas  genoemd.  Den  
 3den December  gaf  hij  bij  een  brief van zijne troonsbeklimming te  
 Batavia  kennis,  maar  zonder  van  eenige  bekrachtiging  der  con-  
 tracten  of  regeling  der  hangende quaestien te gewagen. Er bestond  
 bij  de  Hooge  Regeering  weinig  genegenheid  om  de  regeering in  
 handen  te  laten  van  den  bondgenoot  van  Soerapati  en  den  bitteren  
 vijand  der  Compagnie;  en  weihaast  bleek  het  dat  ook te Kartasoera  
 het  verzet  tegen  den  nieuwen  vorst reeds was uitgebroken. 
 Aan  Soenan  Mas  kleefden  in  hooge  mate  de  erfelijke  smetten  
 van  zijn  huis:  bloeddorst  en  wulpschheid.  Nog  bij  het  leven  
 van  zijn  vader  had  hij  eene  zijner  vrouwen,  de  dochter  vanzjjn  
 oom  Poeger,  verstooten.  De  prinses  troostte  zieh  door  een  minnehandel  
 met  zekeren  Soekrä,  een  zoon  van den rijksbestuurder 2)  
 en  een  jongeling  van  groote  schoonheid.  Toen  dit  ontdekt  werd  
 ontstak  de  Soesoehoenan  in  groote  woede.  Pangeran  Poeger, 
 i)  Het  recht  van  den  Islam  kent  allerlei  bepalingen  omtrent moreele  en  lichamelijke  
 gebreken  die  aan  de  aanvaarding  of  het  behoud  der  souvereiniteit  in  den  weg  staan;  
 maar over  de  meeste  bestaat groot verschil  van  gevoelen. Mawerdi,  ed. Enger, p. 25. vv. 
 3)  Volgens  Hageman,  Handleiding  I .  170,  was  hij  slechts  de  pleegzoon  van  den  
 rijksbestuurder,  maar  een  zoon  van  de  Ratoe  Klinting  Koening,  zuster  des  Soesoehoenans, 
   bij  Troenä  Djäjä.